Maandelijks archief: oktober 2007

Column: Wát zeg je?

Test voor organisatiedeskundigen

Maak een keuze:

1. Marietje speelde in de box met haar
a). tools
b). nieuwe bruine teddybeertje
c). kindgebonden budget

2. De . . . . . . . . . . van kamer 232 zal niet lang meer leven en wil . . . . .
a). patiënte a). een herindicering
b). zorgconsumente b). rustig sterven
c). cliënte c) een second opinion
d). ernstig zieke d). nog een voordelig zorgarrangementje boeken

3. Patrick is nu 4 en gaat naar school. Hij danst van plezier want
a). z’n beste vriendje gaat ook
b). hij heeft een uitstekende startkwalificatie voor de kenniseconomie
c). hij wil zo snel mogelijk change management – consultant worden

4. Met wijkgerichte klantvolgsystemen onderzoeken de kernwethouders de
a). burgerparticipatie in de wijken
b). dorpskarakterschetsen
c). interactieve beleidstrajecten
d). concrete intake-resultaten voor de buurtbarbecue

5. Meneer Jansen is 93 en schuifelt met z’n rollator rond als
a). zorgmanager
b). tevreden oudere
c). senior human being

6. De verhouding met hun kinderen loopt even wat stroef en daar willen Piet en Marijke wat mee. Ze
a). gaan met hen uit eten en praten met elkaar
b). schrijven een strategisch communicatieplan en implementeren dat
c). ontwikkelen een participatiemodule

7. Ontheemde vluchtelingen werden in Nederland liefdevol opgevangen door
a). integrale integratiemethodieken met kwaliteitsmonitoring
b). mensen die geholpen hebben met een huis, boodschappen doen, wegwijs maken in het dorp
c). ketengerichte cliëntenregisseurs van hun toekomstige deelgemeente

8. Een medewerker van deze organisatie voelt zich moe en opgebrand en heeft op dit moment behoefte aan
a). een 50 minuten – functioneringsgesprek met het hoofd P&O
b). een analyseschets van de Human Resource Manager
c). een kop koffie en beetje begrip van wie dan ook

Heb je een andere antwoordenreeks dan 1. b 2. d + b 3. a 4. ?? 5. b 6. a 7. b 8. c ?
Gefeliciteerd, je bent cum laude geslaagd voor het examen ‘systeemtaalbeheersing’!

Maar wil je als organisatie, instelling of gemeente ‘van buiten naar binnen’ gaan organiseren dan zul je merken dat je met een diploma ‘systeemtaal’ in de buitenwereld niet ver komt. Je blijft voor mensen in buurten en wijken een vreemde, wordt soms ervaren als iemand van een andere planeet. Je spreekt hun taal niet, je hoort er niet bij. Klanten of patiënten blijven zich niet-begrepen, niet-gehoord, niet serieus genomen voelen. Er ontstaat geen contact van mens tot mens: er zit een blokkade tussen jou en de ander. Het verschil in taal laat een verschil in werelden zien.
Systeemtaal is ‘dode’ taal en past alleen bij de systemische kant van je organisatie. Daar waar de organisatie met levende wezens bezig is – met inwoners, klanten aan de balie, patiënten – én in beleid dat met hen te maken heeft, moet levende taal klinken, anders mis je als organisatie de boot, groeit de non-communicatie en ontstaat vanzelf een kloof. Taal van mensen – met woorden uit hun wereld en omgeving – is springlevend, vaak zintuiglijk en tintelend. Je hoort hun plezier of boosheid, hun humor en creativiteit. Die taal laat horen hoe mensen zich voelen, waarop ze trots zijn of wat ze anders willen, waar ze mee bezig zijn en wat ze meemaken of nodig hebben.

Veel managers, leidinggevenden e.a. zijn zich van hun ingeslepen manier van spreken en schrijven nauwelijks meer bewust. Vervolgens hebben ze een knoop in hun tong als je hen vraagt hetzelfde eens met andere woorden te zeggen.
Maar als je bij de overgang naar ‘ van buiten naar binnen organiseren’ systeemtaal blijft gebruiken blokkeer je veranderingen en ben je dus niet effectief. Je hebt andere taal- en communicatievormen nodig die je niet zomaar in je vingers en je mond hebt en die je in veel gevallen (weer) moet leren. Door andere woorden te kiezen word je vanzelf ook in het land van de ander getrokken. Je wordt weer landgenoten. Het lijkt een soort inburgeringscursus: een cursus ‘praat es gewoon’.

Door Hermine Tien

Column: De omgekeerde wereld

Kwaad was hij. En een gevoel van onmacht overviel hem. Voor de derde keer was hij weggestuurd om nieuwe foto’s voor zijn net gehaalde rijbewijs te laten maken. Houding, achtergrond, schaduwvorming deugden niet. Ook nu keek de Delfste ambtenaar hem weer zuchtend aan: “Maar meneer, uw gezicht is te smal.” Te smal voor meetpunten in de foto die de computer als referenties gebruikt om gezichten te herkennen.
Als je modellen en systemen als uitgangspunt neemt in plaats van mensen, denk je dan: gelukkig is er voor deze gevallen plastische chirurgie?

Verontwaardigd keek hij naar de telefoon. Had hij het goed gehoord? In Vlaardingen staan in elke wijk vuilcontainers voor huis- en groenafval. In een groene buurt zijn de groencontainers vooral in het voor- en najaar overvol. Het afval dat niet meer past komt in de grijze containers terecht, tot ook die overlopen. En dan staan de vuilniszakken gebroederlijk naast de takkenbossen op straat. De vuilophalers van Irado klagen, de katten hebben een goede nacht en bezorgde bewoners bellen de gemeente. Hij belde dus. Kunnen de containers in die periodes misschien vaker geleegd worden, want het gaat zo niet goed. “Maar meneer, er is helemaal geen probleem: de bakken zijn berekend op het aantal bewoners en huizen. De containerruimte is ruim toereikend.”
Als je een model als uitgangspunt neemt in plaats van dat je door het raam kijkt en ziet hoe de blaadjes groeien en ziet hoe mensen tuinieren, denk je dan ook: we moeten nieuwe regels maken om de burgers te laten weten hoe ze de containers op de juiste manier en de juiste tijd moeten vullen? Misschien zijn boetes handig om het gedrag te verbeteren.

Verbijsterd keek hij om zich heen. Niemand leek het gek te vinden. De man in uniform bleef hem met zijn armen over elkaar aankijken.
Hij wilde een buitenlandse hoogleraar met gezin van het perron van Amsterdam Centraal ophalen. “Kom maar met de trein, dan hoef je niet in de binnenstad te zoeken en breng ik jullie naar het hotel.” Bij de trap werd hij tegengehouden door 2 stevige mannen die vertelden dat hij alleen met een vervoersbewijs het perron op mocht. Maar hij wilde niet reizen. Dan kon hij het perron niet op. Een perronkaartje bestond niet. Kon één van de heren dan misschien met hem meelopen het perron op? Of konden zij dan misschien het buitenlandse gezin waarschuwen dat hij beneden stond te wachten? Niets van dat alles.
Als je denkt in regels, zie je dan een man voor je staan die het je moeilijk maakt je werk uit te voeren? Zie je dan iemand die zijn stem verheft, kwaad wordt, en denk je dan in je eigen gelijk: daar was nou precies het perronverbod voor ingesteld?

Modellenbouwers en regelmakers proberen vaak de realiteit in een door henzelf bedachte werkelijkheid te vangen. We leven in een tijd vol regels en systemen die misschien ooit met een goede bedoeling bedacht zijn, maar die inmiddels als doorgeschoten onkruid ons zicht op het dagelijks leven en de menselijke maat belemmeren. De modellen zijn dan geen prettig hulpmiddel meer, maar gaan gedrag voorschrijven in situaties waarvoor ze niet bedoeld zijn, waarvoor ze niet geschikt zijn. Ze krijgen dan dictatoriale trekken in situaties waarin leven centraal staat. Mensen worden dan kwaad, voelen zich niet serieus genomen, gaan twijfelen aan hun eigen vermogens, gaan eromheen, worden onverschillig. Juist de effecten die beleids- en modellenmakers vaak niet willen, maar die ze door deze manier van doen en denken oproepen. Ze zijn dan geneigd nog meer regels te maken. Het trekt zich als een grauwe deken over ons heen die je vaak pas in de gaten hebt als de regels al gemaakt zijn, het systeem is ingevoerd, het besluit is genomen.

En dan kun je alleen nog maar reageren: de Delftenaar heeft voor de balie zijn stem verheven en hardop geklaagd. De foto ging op het nieuwe rijbewijs. De man in Vlaardingen verzint hoe hij de gemeente achter het bureau vandaan kan krijgen. Het nieuwe parkeerplan voor de wijk dat de gemeente nu bedacht heeft, biedt ingangen. De man in Amsterdam stempelde de laatste strip van een oude strippenkaart en rende verderop een trap op. De hoogleraar liep met uitgestoken hand op hem af. Hij begon zich al zorgen te maken.

Door Imelda Schouten

Column: Plato’s grot

Brandend maagzuur. Zo’n 10 jaar geleden op vakantie kreeg ik het bekende branderige gevoel, alleen nu ging het niet meer weg, behalve met heel veel Rennies. Terug van vakantie werd ik doorverwezen naar de internist, die constateerde dat de onderste slokdarm kringspier niet meer goed werkte waardoor het zuur uit de maag de slokdarm in kan. Vroeger werd het geopereerd, maar de operatie is moeilijk, duur en niet altijd succesvol, dus daar is men mee gestopt. Tegenwoordig krijg je gewoon pillen. Daar zit je dan wel de rest van je leven aan vast. Waar ik en nog een miljoen andere Nederlanders met hetzelfde probleem ook aan vast zitten is de driemaandelijkse gang langs arts en apotheek. Het wordt me zo makkelijk mogelijk gemaakt. Naam, geboortedatum en medicijn inspreken bij de receptenlijn en als je op tijd belt kan je het ’s middags bij de apotheek gaan halen. Alle communicatie tussen huisarts, apotheek en verzekeraar is geautomatiseerd.

Hiervoor krijgt de apotheek 6,10 euro (zit in de geneesmiddelprijs) en de huisarts 4,50 euro. Iedere keer weer, voor de rest van mijn leven. En voor mijn ouders, die iedere dag wel 5 medicijnen slikken, ook. Ik gun het ze van harte (niet mijn ouders natuurlijk), maar wat doen ze ervoor? Natuurlijk het is een gemiddelde, de ene patiënt is duurder dan de andere. Maar stel nou dat er iemand opstaat die zegt:

‘Als u bij mij komt dan zorg ik dat u de rest van uw leven uw medicijnen op tijd hebt. Dan hou ik u op de hoogte van ontwikkelingen omtrent uw aandoening. En als u dat wilt breng ik u in contact met lotgenoten. Bij mij kunt u altijd terecht voor al uw lichamelijke en geestelijke klachten. En als u niet naar mij toe kunt komen dan kom ik naar u toe. En als ik het niet weet dan zorg ik dat u terecht kunt bij een van mijn collega’s, fysiotherapeut, apotheker, bewegingstherapeut, psycholoog of wie u dan ook nodig heeft. En als u naar een laboratorium of ziekenhuis moet voor een onderzoek dan regel ik de afspraak en neem contact met u op als de uitslag binnen is. En als u behandeld moet worden dan regel ik de afspraak en de gegevens overdracht en zorg ik dat u zonodig thuis ook verzorgd wordt. En als u mij toestemming geeft zorg ik dat uw medisch dossier helemaal op orde komt, wat u te allen tijde in kunt zien op de manier die u het prettigst vindt. En als u mij doorgeeft waar en wanneer u op vakantie gaat dan zorg ik dat u niet zonder medicijnen komt te zitten. En als u in het buitenland iets overkomt kunt u mijn nummer doorgeven aan de arts of apotheek ter plekke en ik regel het voor u.’

Wat zou er dan gebeuren? Voorlopig weinig. In de zorg heeft men de mond vol over vraagsturing, patiënt centraal en ‘echte zorg’, maar wie probeert te bewegen merkt dat hij is vastgezet in wetten, regels, richtlijnen en convenanten. En als dat je niet op je plaats houdt dan zijn het je collega’s wel. Neem het ze eens kwalijk: als jij gaat bewegen dan moeten zij ook. Nu weet je wat je hebt, maar of de nieuwe stek ook zo goed uitbetaalt is nog maar de vraag.

Hoogervorst heeft een paar jaar geleden een stoelendans georganiseerd. Het ging hem om de centen niet om de zorg. Iedereen zit nu ergens anders en sommigen zijn nog op zoek naar een plekje, maar het is hetzelfde kringetje waar iedereen naar zijn schaduw kijkt en denkt dat dat de realiteit is. Wie eruit durft te stappen ervaart de ruimte. Het hoeft geen moeder Theresa te zijn. Gewoon iemand die jou aankijkt en een mens ziet in plaats van een aandoening. Een ondernemer die beseft dat echte zorg niet alleen veel meer voldoening geeft maar ook goedkoper is.

Door Rick Dekker

Voor wie Plato’s grot metafoor niet kent zie: http://www.beleven.org/verhaal/de_grot_van_plato

Column: NOOIT meer

Het was op 11 september 2007, precies 5 jaar na de aanslagen op het WTC in new York.
Ik zat in de trein, in een stiltecoupé. Want dan kan ik rustig op mijn laptop bijvoorbeeld een column schrijven. Volle concentratie, genieten van het langs vliedende landschap, de afwezige aanwezigheid van medereizigers, de rust van de stiltecoupé, helaas geen koffie meer, want de railcatering bleek niet rendabel genoeg. Maar alles bij elkaar genomen toch een aangename omgeving.
Toen ging er een mobiele telefoon. Geen bijzondere ringtone, gewoon zo’n standaardtoon op een telefoontoestel. Maar hij ging wel. En dat màg niet in de stiltecoupé. Mijn medereizigers keken boos om zich heen. De mobiele telefoon was gelukkig snel uitgerinkeld. Mijn medepassagiers haalden opgelucht adem. De rust duurde maar kort. Het gerinkel was er weer. Ik zocht naar de oorzaak van het lawaai en vond het onder een stoel. De telefoon was inmiddels weer uitgerinkeld. De medepassagiers keken weer blij. Ik ontfermde mij liefdevol over het arme, eenzame ding. Het was een oud beestje. Iemand had er een leren hoesje met een plastic kijkluikje overheen getrokken; het ding werd gekoesterd. Ik bekeek het aan alle kanten. En overwoog of ik het laatste nummer onder “gemiste oproepen” zou zoeken en terugbellen. Maar daarmee ging ik vast over het randje van iemand zijn privacy. Voordat ik tot een beslissing was gekomen, meldde de telefoon zichzelf alweer. Ik nam aan, beetje aarzelend zei ik mijn naam.
“Gelukkig,” hoorde ik aan de andere kant. “De telefoon is terecht. Waar is ‘ie?” vroeg een vriendelijke vrouwenstem. Ik meldde: “ik zit in de trein tussen Utrecht en Ede-Wageningen.” De stem vertelde me dat de telefoon van haar baas was. Hij had niet echt iets met moderne media, maar zijn medewerkers hadden hem de mobiele telefoon aangeraden. Voor zijn eigen veiligheid. Nu was hij hem verloren en zijn secretaresse was blij dat de telefoon gevonden was en in goede handen. Ik was trots.
We spraken af dat ik hem zou geven aan de conducteur, die het eenzaam reizende apparaat een enkele reis Den Haag moest bezorgen, want daar moest hij naar toe. Ik hing op. Een warm gevoel maakte zich van mij meester. Ik had een goede daad verricht. Dat voelde goed!
De conducteur kwam de kaartjes controleren. Ik vertelde hem enthousiast wat mij was overkomen en vroeg hem beleefd om de telefoon naar de eigenaar te sturen. De man keek mij bars aan.
“U hebt de veiligheidsregels van de Overheid overtreden! Dit toestel had wel het ontstekingsmechanisme van een bom kunnen zijn”, baste de conducteur. “U had uzelf en alle passagiers in deze trein kunnen opblazen. En mij! U mag NOOIT meer zo’n onverantwoorde daad uitvoeren. Hoort u mij? NOOIT meer!”
Mijn warme gevoel was weg. Laat mij mezelf dan maar opblazen; in zo’n onmenselijke wereld wíl ik niet leven.

Door Veronica Gieben