Column: NOOIT meer


Het was op 11 september 2007, precies 5 jaar na de aanslagen op het WTC in new York.
Ik zat in de trein, in een stiltecoupé. Want dan kan ik rustig op mijn laptop bijvoorbeeld een column schrijven. Volle concentratie, genieten van het langs vliedende landschap, de afwezige aanwezigheid van medereizigers, de rust van de stiltecoupé, helaas geen koffie meer, want de railcatering bleek niet rendabel genoeg. Maar alles bij elkaar genomen toch een aangename omgeving.
Toen ging er een mobiele telefoon. Geen bijzondere ringtone, gewoon zo’n standaardtoon op een telefoontoestel. Maar hij ging wel. En dat màg niet in de stiltecoupé. Mijn medereizigers keken boos om zich heen. De mobiele telefoon was gelukkig snel uitgerinkeld. Mijn medepassagiers haalden opgelucht adem. De rust duurde maar kort. Het gerinkel was er weer. Ik zocht naar de oorzaak van het lawaai en vond het onder een stoel. De telefoon was inmiddels weer uitgerinkeld. De medepassagiers keken weer blij. Ik ontfermde mij liefdevol over het arme, eenzame ding. Het was een oud beestje. Iemand had er een leren hoesje met een plastic kijkluikje overheen getrokken; het ding werd gekoesterd. Ik bekeek het aan alle kanten. En overwoog of ik het laatste nummer onder “gemiste oproepen” zou zoeken en terugbellen. Maar daarmee ging ik vast over het randje van iemand zijn privacy. Voordat ik tot een beslissing was gekomen, meldde de telefoon zichzelf alweer. Ik nam aan, beetje aarzelend zei ik mijn naam.
“Gelukkig,” hoorde ik aan de andere kant. “De telefoon is terecht. Waar is ‘ie?” vroeg een vriendelijke vrouwenstem. Ik meldde: “ik zit in de trein tussen Utrecht en Ede-Wageningen.” De stem vertelde me dat de telefoon van haar baas was. Hij had niet echt iets met moderne media, maar zijn medewerkers hadden hem de mobiele telefoon aangeraden. Voor zijn eigen veiligheid. Nu was hij hem verloren en zijn secretaresse was blij dat de telefoon gevonden was en in goede handen. Ik was trots.
We spraken af dat ik hem zou geven aan de conducteur, die het eenzaam reizende apparaat een enkele reis Den Haag moest bezorgen, want daar moest hij naar toe. Ik hing op. Een warm gevoel maakte zich van mij meester. Ik had een goede daad verricht. Dat voelde goed!
De conducteur kwam de kaartjes controleren. Ik vertelde hem enthousiast wat mij was overkomen en vroeg hem beleefd om de telefoon naar de eigenaar te sturen. De man keek mij bars aan.
“U hebt de veiligheidsregels van de Overheid overtreden! Dit toestel had wel het ontstekingsmechanisme van een bom kunnen zijn”, baste de conducteur. “U had uzelf en alle passagiers in deze trein kunnen opblazen. En mij! U mag NOOIT meer zo’n onverantwoorde daad uitvoeren. Hoort u mij? NOOIT meer!”
Mijn warme gevoel was weg. Laat mij mezelf dan maar opblazen; in zo’n onmenselijke wereld wíl ik niet leven.

Door Veronica Gieben

Plaats een reactie