Maandelijks archief: november 2007

Column: Luister es ….

Op recepties, bruiloften, verjaardagen, borrels of zogenaamde netwerkbijeenkomsten raak je aan de praat. Iemand stelt een vraag: over je werk, een spannend project, over wat er in je buurt, vriendenkring of familie gebeurde of wat je raakte in de actualiteit. Je begint te antwoorden en ziet de ogen van de ander soms al snel naar de rest van het gezelschap afdwalen: “Wie wordt de volgende, hier heb ik niks aan, hier valt voor mij niks te ‘halen’. . .”. Nog voor er enige verdieping – laat staan iets ‘moois’ – tot stand komt is het lijntje al verbroken.

Of je zit met een groep te lunchen en de vrouwen die uitsluitend over hun kroost of een prille zwangerschap babbelen informeren ook nog even naar jouw eventuele kinderen. . . Je antwoordt en nog voor het einde van zin 1 springt iemand anders er met een eigen voorbeeld of anekdote in. Tot een ontmoeting of verbinding tussen mensen komt het niet, het blijft bij wat heen en weer – commentaar, bij een uitwisseling van opmerkingen en ervaringen, van kleine stories, van meer of minder grappige incidenten.

Ook in gesprekken of ontmoetingen tussen de top van een organisatie en medewerkers zie je zoiets gebeuren. Leidinggevenden houden een lange monoloog, informeren – pro forma? – of er nog vragen zijn, maar hebben in hun ‘performance’ alle ruimte weer gepakt, vaak zonder dat te beseffen.
Herkenbaar in het contact met je buurman of geliefde, met gezins- of verre familieleden, oppervlakkige kennissen of intieme vrienden, collega’s of medewerkers. . . We horen elkaar, maar luisteren we ook?

“Wat is luisteren nou eigenlijk?”, vroeg een cursist (voormalig topbestuurder) onlangs tijdens een training. Luisteren naar wat iemand over zijn of haar situatie zou willen zeggen is iets anders dan er zo snel mogelijk jouw verhaal of versie van maken. Luisteren, je inleven is niet dát wat gezegd wordt meteen verwerken tot jouw visie, advies, conclusie, plannen of oplossingslijnen, intussen ook nog regelmatig op je horloge kijkend.
Jij geeft iemand geen ruimte om z’n verhaal te doen, er is ruimte. Je laat die ruimte er zijn. Je vindt voorlopig nog es even niks van wat de ander vertelt, bijt je tong af, houdt je (voor)oordeel, mening of commentaar krachtig achter je tanden. Je zwijgt. Op zulke momenten is ‘t zaak jezelf te deleten. Je doet je best om zo goed mogelijk aan te voelen wanneer je misschien welke vraag kunt stellen of op welk moment een vriendelijke aanmoediging of een subtiel gebaar past. Luisteren betekent vooral stilte aan de kant van wie toehoort; in houding, gedrag en taal zo dicht mogelijk in de buurt komen bij wat die ander zegt of uit – soms mét woorden, soms ook zonder.

Zo’n attitude is – zeker voor daadkrachtige, van zichzelf overtuigde, strategisch knappe leidinggevenden – niet zomaar makkelijk. Ze zitten immers vaak juist op die plek vanwege hun tempo, daadkracht, grote overzicht en inzicht, hun resultaat- en oplossingsgerichtheid, hun vermogen tot snelle besluitvorming. En luisteren lijkt dan vooral een onwennige of zelfs softe competentie, een tijdrovende bezigheid die maar moeilijk bij hun propvolle agenda past.
Overigens beweren insiders die dit zelf hebben ervaren dat échte topbestuurders wel kunnen luisteren en dat ook doen.

Maar wat zou er niet allemaal kunnen gebeuren als we – al dan niet als leidinggevende – op feesten en partijen, in vergaderingen en overlegbijeenkomsten, in functionerings- en beoordelingsgesprekken open oren en ogen voor anderen hebben, nieuwsgierig zijn naar haar of zijn ideeën, waarnemingen, oordeel of visie, naar wat hen beweegt of misschien dwarszit?
In allerlei variaties op de zin: “Der Andere könnte auch mal recht haben. . . “

Door Hermine Tien

Column: Conserveren is meer dan mooie dingen laten zien

Het museum had een prachtig gesneden houten deur, met even mooi koperen beslag. Jugendstil, dat zag je zo. Binnen heerste rust. Je ging vanzelf zachter praten. De rondgang begon met een kamer waar een groot touw voor hing, tot daar mocht je komen en kon je de meubels, schilderijen en lampen bewonderen. Ruim 100 jaar lag die kamer er al zo bij. Dan de gang door waarin stoelen stonden met bordjes of je er alsjeblieft niet op wilde gaan zitten, of je de balustrade niet vast wilde grijpen als je de trap opging. Het glaswerk in de vitrines was prachtig. Het licht dat door gekleurd glas gefilterd werd, details van dieren en bloemen. Vaak helemaal gaaf, soms scherven die weer aan elkaar geplakt waren. De slaapkamer ademde haar eigen sfeer. Een prachtig bed en ranke lampen. De kasten, stoelen, tapijt, de open haard en het schilderij hoorden bij elkaar, vormden samen een geheel. Op de muur een foto van een helblauwe vaas die in 2003 bij een brand verloren was gegaan. You don’t know what you got till it’s gone, zong door mijn hoofd. Hoe zou het zijn om hier een eeuw terug in te slapen? Om dit je slaapkamer te mogen noemen? Hoe is het leven in dit huis geweest? De geest van die tijd waarde nog rond, maar je kwam toch vooral hekjes en touwen tegen, versleten tapijt, vergeelde kaartjes, nieuwe stopcontacten, nooduitgangbordjes en spotjes die de meubels in het licht zetten.

Ik had er nooit geleefd, was er in de hoogtijdagen geen deel van geweest. Het huis en de bezittingen waren mooi, een weldaad voor oog en hart en tegelijk ook triest. Hier ga je niet met kinderen heen. Die bewegen graag, lachen, willen op stoelen zitten, de piano uitproberen. Vanuit die optiek waren we in een mausoleum geweest.

In musea wordt je respect bijgebracht voor het verleden en wat daarin ontstond, voor het vakmanschap en het oog voor detail, de manier waarop mensen toen keken, dachten en deden. Zo raken we verbonden met ons eigen verleden. Daarin zit de legitimatie van musea: conservering en restauratie van ons culturele erfgoed. Er ontstaan zo oases waarin de tijd heeft stil gestaan, waar je de drukte buiten kunt laten, je mag genieten van details, enthousiast worden over creatieve vondsten, in vervoering raken van beelden, je mag je verbazen over technieken en manieren van denken en kijken. Maar musea zijn ook enclaves die van hun omgeving zijn vervreemd omdat buiten niets stilstaat en alles in beweging is. Niet altijd ten positieve, dat moet gezegd. Maar het feit dat kinderen niet graag musea in willen en dat leven, beweging, geluid daarbinnen al snel als hinder worden gezien, is niet opbeurend te noemen. Vergrijzing van museumpubliek past daarbij.

Zou het niet prachtig zijn als we als teken van vooruitgang mooi als vanzelfsprekend met het functionele in het leven van alle dag weten te integreren. Die gedachte komt als vanzelf in je op als je ziet welke gebouwen, industrieterreinen langs de snelweg van Utrecht naar Den Haag of van Utrecht naar Amsterdam uit de grond gestampt zijn. Dan bekruipt je het gevoel dat ‘mooi’ ergens op de achtergrond misschien een rol heeft gespeeld, maar dat het niet een vertrekpunt is geweest bij het ontwerpen.
Mooie dingen zijn prettig om naar te kijken, geven je een beter gevoel. Maar misschien belangrijker: aandacht voor een gebouw in relatie tot haar omgeving, oog voor detail, mooie dingen vakkundig maken, het gebruik van goede materialen straalt ook door in de manier waarop mensen met elkaar omgaan. Dat hoeft niet altijd duur te zijn, simpel kan ook. Maar of er aandacht en betrokkenheid in zit, merk je direct. Mooi krijgt dan een andere betekenis.

Musea zouden meer aandacht moeten geven aan de wisselwerking van spullen die ze laten zien met de manier van leven. Dat die spullen juist een expressie zijn van de manier van leven en niet dingen die je apart kunt zetten en dan op zich moeten worden beschouwd. Want dan kun je zeggen dat de showroom van Hessing aan de A2 toch mooi en apart is en dat je niet meer mag verwachten dan af en toe een geslaagd gebouw. Vooruitgang in ruimtelijke ordening en architectuur is meer dan het gebruik van nieuwe materialen die leiden tot nieuwe vormgeving. Het is vooral de integraal van schoonheid en functionaliteit die leidt tot een prettiger manier van met elkaar omgaan.

Door Imelda Schouten

Column: Relatiemanagement?

B: Hoi, ik ben Betty, mijn vrienden noemen me Bets.
P: Hallo, Peter van Steen, aangenaam, ga zitten.
B: Hi, hi, aangenaam. Nou ja, ‘aangenaam’, ik vind het best eng. Dit is de eerste keer dat ik dit doe en ik moest toch een boel regelen. Ik heb een eigen bedrijfje, een eenmanszaak, of beter eenvrouwszaak, ha, ha.
P: Oh.
B: Ja, ik ben drie jaar geleden gescheiden. Dat kan ik toch rustig zeggen? De meeste hier zullen wel gescheiden zijn neem ik aan? In ieder geval ik heb toen besloten om het roer drastisch om te gooien en ben voor mezelf begonnen. Ik mag niet klagen, want het gaat erg goed, maar ik had niet gedacht dat het zo veel werk zou zijn. Zeker als je daarnaast nog twee pubers moet opvoeden. Soms kan ik ze wel achter het behang plakken.
P: Ja, ja.
B: Ja, lach er maar om. Ik zal blij zijn als ze een paar jaar ouder zijn, dan kunnen ze tenminste alleen thuis blijven, heb ik eindelijk weer wat ruimte en tijd voor mezelf. Het valt tegenwoordig ook niet mee om een oppas te vinden en de kinderopvang is haast niet te betalen sinds de overheid dat niet meer subsidieert. Eerst pompen ze er veel geld in zodat iedereen aan het werk kan en dan trekken ze ineens de stekker eruit. Gelukkig springt mijn moeder af en toe nog bij.
P: Dat is fijn.
B: Ik moet ook niet zo klagen. Het is toch fantastisch als je van je hobby je werk kan maken.
P: Inderdaad.
B: Och, ik had nog helemaal niet gezegd wat ik doe. Ik heb een boekenwinkeltje. Het is echt een meisjesdroom die is uitgekomen. Alhoewel de realiteit toch minder romantisch is, ha, ha. In mijn fantasie was elke klant per definitie erudiet en iedere derde klant een bekende schrijver. Tussen de klanten door zou ik dan zelf alles kunnen lezen wat los en vast zit. Nou, ik kan je verzekeren <buigt voorover en legt hand op arm van P>; daar komt weinig van! Ha, ha. Ik ben de hele dag bezig met administratie, bestellen, de rommel die klanten maken opruimen, bellen met het centraal boekhuis en zo kan ik nog wel even doorgaan. Ik ben blij dat mijn vader af en toe inspringt voor de boekhouding. Die is toch met pensioen, heeft ‘ie tenminste wat te doen. Ha, ha, dat rijmt.
P: <trekt mondhoeken kort omhoog> Ja.
B: Hij is trouwens blij als hij even weg kan bij mijn moeder. Het is toch niet niks als je na 40 jaar ineens dag en nacht op elkaars lip zit. Ik ben blij dat ik nu leef. Stel je voor 40 jaar voor een baas werken en dan nog dezelfde ook. Ik zie om me heen steeds meer vrienden en kennissen voor zichzelf beginnen. Ze houden het gewoon niet meer uit om voor een baas te werken. Al die regels, plannen, rapportages, vergadering zus, brainstorm zo. Het lijkt wel of we tegenwoordig alleen nog maar vastleggen wat we van plan zijn te gaan doen. En dan dat eindeloos verantwoording afleggen. Waar is het vertrouwen? Wie weet nou het beste wat de klant of patiënt of burger of wie dan ook wil? Dat zijn toch de mensen die er dagelijks mee te maken hebben? Of ben ik nou gek?
P: Zeg Beppie…
B: Betty.
P: Sorry. Betty. Mag ik je even onderbreken? Ook omwille van de tijd. <tikt op horloge> Het idee van speeddaten is dat je elkaar in korte tijd leert kennen en dan op je gevoel een vervolgafspraak maakt. Dus ik wil voorstellen om snel te beginnen. Zal ik aftrappen?
B: Uh…, ja, ik praat teveel hè, sorry, ga je gang.
P: <Gaat rechtop zitten en trekt zijn colbertje strak> Hallo, ik ben Peter van Steen. 39 jaar. Vorig jaar ben ik gescheiden. Toen Lisa -dat is mijn ex-vrouw- vertrok, heeft ze de kinderen, Daan en Amber meegenomen. Daan is 7 en Amber is 9. Ze halen goede cijfers op school en eens in de twee weken zijn ze een weekend bij mij. Mijn hobby’s zijn hardlopen en sterrenkijken. Ik geloof in een gezonde geest in een gezond lichaam. Ik ben op zoek naar een lieve vrouw van rond de 35 jaar, die goed is met kinderen. Ik heb zelf altijd graag met mensen willen werken en daarom ben ik Human Resource Manager geworden. Maar genoeg over mij. Vertel eens wat over jezelf, Beppie.

Door Rick Dekker

Column: Niet dóen, maar laten gáán.

Vorige week had ik een vergadering. Met vier anderen: drie technische mensen en een voorlichter. ’s Morgens vroeg. Ik had een lange treinreis achter de rug, was om half zeven opgestaan en zat om 9 uur aan de vergadertafel. De koffieautomaat deed het niet, ik kreeg een glaasje water.
De vergadering was zwaar. We moesten een lastig probleem oplossen en hadden allemaal onze eigen mening over de juiste oplossing. We kwamen er niet echt uit. Uiteindelijk stemden we voor een vervolgvergadering, eind van dezelfde week. Toen ik twee volle uren later het nieuwe pand verliet, was mijn energieniveau gedaald tot ver onder nul. Inmiddels miezerde het buiten en ik liep langs de grachten langzaam terug naar mijn werk. Een paar bouwvakkers waren bezig met de bestrating en terwijl ik met mijn nieuwe laarzen door de modder banjerde, lachte één van de werkende mannen me vriendelijk toe. Alsof hij zich wilde verontschuldigen voor de troep op straat.

Toen wilde ik niet meer; ik, die brave, meegaande, flexibele ik, wilde niet mee in het vóór mij liggende ritme, niet naar het werk, weigerde even mee te draaien in mijn normale leven. Ik spijbel, dacht ik opgewonden en sloeg niet rechtsaf (naar het werk) maar linksaf, de stad in. Ik zag een heel rijtje gezellige kroegjes. Eén van de tentjes was al open en zag er uitnodigend uit. Met veel ramen en veel groen. Díe koos ik. Eenmaal binnen, bleek het een rustig zaakje. Er zaten nog meer mensen. Twee oudere dames met parelkettinkjes en tassen van dure merken. Aan een grotere tafel zaten drie heren te praten. Even verderop zat een jong stel aan de koffie. Aan een leestafel las een magere man in een coltrui en een corduroy broek de krant.
Ik bestelde een kop koffie verkeerd en sms-te een collega dat ik er voorlopig nog niet aankwam. Buiten was de regen intussen opgehouden en een bleek najaarszonnetje brak door. Het scheen precies op mijn rug, lekker warm. Ineens stond er een meisje naast mijn tafel. “Mevrouw, wij zagen u zitten en u was aan het sms-en. Wij zitten op de filmacademie en moeten voor school een reportage maken over sms-ende mensen. Mogen wij u filmen?” De andere helft van de ‘wij’ stond nog buiten. Het was een vriendelijk ogende jonge jongen met een enorme filmcamera onder zijn arm. In mijn hersens vochten twee beelden om de eerste plaats: de pas ontdekte filmster en het filmpje op you tube, waar je nooit meer vanaf komt.
Ik zei vriendelijk: “ja, hoor natuurlijk mogen jullie dat, zeg maar wat ik moet doen”. Er volgde een aangenaam kwartiertje waarin ik vragen beantwoordde over sms-en, sms-en verstuurde en voorlas. De jongen draaide om mij heen, filmde close-up mijn werkende handen, filmde mijn gezicht terwijl ik een sms maakte, filmde me van buiten, door het raam, en filmde me terwijl ik koffiedrinkend verdiept was in het lezen van een sms. Daarna namen we afscheid. Ik betaalde mijn koffie en verliet het café. Mijn energieniveau was weer volledig op peil!
Terwijl ik terug liep naar mijn werk dacht ik weer aan de vreselijke ochtend en aan ons lastige probleem: waarom moesten we dat eigenlijk oplossen? Waarom het niet gewoon laten gaan, niets doen en dan kijken wat er uit komt? Niet alles is op te lossen, het leven laat zich niet construeren. “De tijd zal zijn werk doen” dacht ik en liep fluitend terug naar mijn werk.

Door Veronica Gieben

Column: Van wie mag je wat verwachten?

Gisteravond zag ik de schrijver Willem G. van Maanen. Hij is een van de genomineerden voor de AKO literatuurprijs. Zijn boek heeft de titel: ‘Heb lief en zie niet om.’ Het boek werkt een oorlogsthema uit. Daar zou hij mee stoppen zei hij. Hij wilde niet in dat thema komen vast te zitten. Ik kende hem niet, heb nog nooit wat van hem gelezen. Hijzelf zei daarover: “Ik ben geprijsd, gerespecteerd maar word niet gelezen.”

Hij werd bevraagd over zijn boek bij Pauw & Witteman. Hij bleek al een eind in de tachtig te zijn. Hij was bij het verzet geweest en een paar maal aan gevangenneming ontsnapt. Steeds doordat hij zijn intuïtie had gevolgd: “Er klopt hier iets niet. Ik moet hier weg.”
Nu sprak hij over die jaren enigszins afstandelijk; vertelde dat in die oorlogstijd zijn visie op mensen is gevormd. Hij was er achter gekomen dat lui waarvan je op grond van uitspraken veel mocht verwachten niets of heel weinig deden, terwijl mensen die heel rustig waren en onopvallend je steeds weer verbaasden. En terwijl hij dat vertelde bleek eruit dat leven of dood in zo’n oorlogssituatie werd bepaald door de vraag of je iemand wel of niet kon vertrouwen. Foute beoordelingen waren dodelijk.

Het thema wie wel en wie niet wat deden in de oorlog komt regelmatig terug in allerlei vormen. Bij Van Maanen in deze door hem vertelde vorm. Maar in de vijftiger, zestiger en zeventiger jaren werd heel vaak de vraag gesteld hoe het kwam dat de bovenklasse van de bevolking zo weinig verzet bood in de oorlog. Daar zijn bij mijn weten nooit bevredigende verklaringen voor gevonden. Duidingen als: zij hadden veel meer te verliezen en zij hadden de verantwoordelijkheid de samenleving gaande te houden, zijn niet onwaar maar bevredigen niet.
Ik moet aan die vraagstelling vaak denken omdat ze erg actueel is. Hoe komt het bijvoorbeeld dat kamerleden de fractiediscipline volgen en niet de lijn van hun overtuiging of geweten? Als je geen overtuiging hebt of je geweten zwijgt, bestaat dat probleem niet. Je volgt je belang en dat is het. Maar als je een overtuiging hebt waar je aan hecht, die je drijft en je acties bepaalt, wordt het anders. Dan ontstaat de afweging: volg ik de machthebbers en brengt dat dan mijn doelen die ik nu op dit of gene punt verwaarloos dichterbij of blijf ik staan. Ik kan en wil niet anders, wat het ook kost.
En juist in het afwegen zit het mijns inziens. Zodra je gaat rationaliseren wordt emotie aan banden gelegd. Je praat dan nog wel over goede doelen, vaak met passie, maar zodra het op besluiten aankomt volg je je verstand. Degenen die minder rationeel ontwikkeld zijn, doen dat niet. Ze gaan, ze doen.

In een tijd dat mensen meer van zichzelf uitgaan, is de kans dat ze een ideaal of overtuiging volgen klein geworden, volgens sommigen nihil. Fukuyama, weet je. En tegelijkertijd hoor je beschouwingen over democratie, mensenrechten, duurzaamheid die nergens anders op zijn gebaseerd dan idealen. Ze zijn de basis voor onze tocht naar Uruzgan, voor de inval van de VS en Groot-Brittannië in Irak, maar ook voor de aanleg van Palmboom plantages voor biodiesel die zo nodig zijn vanwege duurzaamheid, echter de lokale infrastructuur vernietigen. Of zou het gaan om olie, nog eens olie en de prijs van olie? Greenspan liet aan de redenen voor inval in Irak geen twijfel bestaan: olie. Wie mag je vertrouwen?

Je zou de conclusie mogen trekken dat we op school moeten leren dat mensen vaak dubbele agenda’s hebben, politici voorop. En hoe je dat kunt zien en erachter komt. Wat denken en in je hoofd zitten met je doet. Dat is wel een ander curriculum, vooral gebaseerd op ervaren, minder op denken en plannen. Je komt erachter dat je anderen nodig hebt en wat je alleen kunt. Kinderen zitten dan veel minder in lokalen, gaan eruit, leren met en van elkaar. Ouders worden ingeschakeld, vrienden, buren, buurten, bedrijven, organisaties. Wedden dat als je een school zo opzet en inricht het geen probleem is om leraren te vinden! Wedden dat een jongen of meisje van Marokkaanse of Surinaamse afkomst dan veel te bieden heeft? Als er zo’n school zou zijn zou je er ook bestuurders naar kunnen laten gaan die het oog op wat mensen in de samenleving zelf voor elkaar kunnen krijgen zijn kwijt geraakt. De hoofdcommissaris van de politie Amsterdam zit in de eerste groep. Wat een vreugdevol vooruitzicht.

Door Wim van Dinten