Column: Conserveren is meer dan mooie dingen laten zien


Het museum had een prachtig gesneden houten deur, met even mooi koperen beslag. Jugendstil, dat zag je zo. Binnen heerste rust. Je ging vanzelf zachter praten. De rondgang begon met een kamer waar een groot touw voor hing, tot daar mocht je komen en kon je de meubels, schilderijen en lampen bewonderen. Ruim 100 jaar lag die kamer er al zo bij. Dan de gang door waarin stoelen stonden met bordjes of je er alsjeblieft niet op wilde gaan zitten, of je de balustrade niet vast wilde grijpen als je de trap opging. Het glaswerk in de vitrines was prachtig. Het licht dat door gekleurd glas gefilterd werd, details van dieren en bloemen. Vaak helemaal gaaf, soms scherven die weer aan elkaar geplakt waren. De slaapkamer ademde haar eigen sfeer. Een prachtig bed en ranke lampen. De kasten, stoelen, tapijt, de open haard en het schilderij hoorden bij elkaar, vormden samen een geheel. Op de muur een foto van een helblauwe vaas die in 2003 bij een brand verloren was gegaan. You don’t know what you got till it’s gone, zong door mijn hoofd. Hoe zou het zijn om hier een eeuw terug in te slapen? Om dit je slaapkamer te mogen noemen? Hoe is het leven in dit huis geweest? De geest van die tijd waarde nog rond, maar je kwam toch vooral hekjes en touwen tegen, versleten tapijt, vergeelde kaartjes, nieuwe stopcontacten, nooduitgangbordjes en spotjes die de meubels in het licht zetten.

Ik had er nooit geleefd, was er in de hoogtijdagen geen deel van geweest. Het huis en de bezittingen waren mooi, een weldaad voor oog en hart en tegelijk ook triest. Hier ga je niet met kinderen heen. Die bewegen graag, lachen, willen op stoelen zitten, de piano uitproberen. Vanuit die optiek waren we in een mausoleum geweest.

In musea wordt je respect bijgebracht voor het verleden en wat daarin ontstond, voor het vakmanschap en het oog voor detail, de manier waarop mensen toen keken, dachten en deden. Zo raken we verbonden met ons eigen verleden. Daarin zit de legitimatie van musea: conservering en restauratie van ons culturele erfgoed. Er ontstaan zo oases waarin de tijd heeft stil gestaan, waar je de drukte buiten kunt laten, je mag genieten van details, enthousiast worden over creatieve vondsten, in vervoering raken van beelden, je mag je verbazen over technieken en manieren van denken en kijken. Maar musea zijn ook enclaves die van hun omgeving zijn vervreemd omdat buiten niets stilstaat en alles in beweging is. Niet altijd ten positieve, dat moet gezegd. Maar het feit dat kinderen niet graag musea in willen en dat leven, beweging, geluid daarbinnen al snel als hinder worden gezien, is niet opbeurend te noemen. Vergrijzing van museumpubliek past daarbij.

Zou het niet prachtig zijn als we als teken van vooruitgang mooi als vanzelfsprekend met het functionele in het leven van alle dag weten te integreren. Die gedachte komt als vanzelf in je op als je ziet welke gebouwen, industrieterreinen langs de snelweg van Utrecht naar Den Haag of van Utrecht naar Amsterdam uit de grond gestampt zijn. Dan bekruipt je het gevoel dat ‘mooi’ ergens op de achtergrond misschien een rol heeft gespeeld, maar dat het niet een vertrekpunt is geweest bij het ontwerpen.
Mooie dingen zijn prettig om naar te kijken, geven je een beter gevoel. Maar misschien belangrijker: aandacht voor een gebouw in relatie tot haar omgeving, oog voor detail, mooie dingen vakkundig maken, het gebruik van goede materialen straalt ook door in de manier waarop mensen met elkaar omgaan. Dat hoeft niet altijd duur te zijn, simpel kan ook. Maar of er aandacht en betrokkenheid in zit, merk je direct. Mooi krijgt dan een andere betekenis.

Musea zouden meer aandacht moeten geven aan de wisselwerking van spullen die ze laten zien met de manier van leven. Dat die spullen juist een expressie zijn van de manier van leven en niet dingen die je apart kunt zetten en dan op zich moeten worden beschouwd. Want dan kun je zeggen dat de showroom van Hessing aan de A2 toch mooi en apart is en dat je niet meer mag verwachten dan af en toe een geslaagd gebouw. Vooruitgang in ruimtelijke ordening en architectuur is meer dan het gebruik van nieuwe materialen die leiden tot nieuwe vormgeving. Het is vooral de integraal van schoonheid en functionaliteit die leidt tot een prettiger manier van met elkaar omgaan.

Door Imelda Schouten

Plaats een reactie