Maandelijks archief: november 2008

column: Prikkels

In de trein van Den Haag naar Utrecht zat ik naast een man die verzamelde artikelen van kranten en tijdschriften las. Het was zo’n bundeltje kopieën met een nietje erdoor. Aan de koppen te zien gingen ze over thuiszorg. Tegen de tijd dat we vlakbij Utrecht waren, vroeg ik hem of het de verzameling was van een week, of een paar dagen. “Van gisteren, van één dag en dan is dit nog weinig.”
“En u leest ze elke dag,” vroeg ik.
“Zeker, ik moet wel. De trein leent zich er prima voor”, zei hij met een glimlach.
“Kom je dan nog toe aan waar het echt om gaat: ervoor zorgen dat iedereen zijn werk kan doen en cliënten en patiënten goed geholpen worden?”
“Je komt niet verder dan aandacht besteden aan het oplossen van problemen. Je bent de hele dag bezig de maatregelen van de overheid te implementeren, of te kijken wat ze nu weer verzonnen hebben, of waar de inspectie nu weer op let en te zien welke gevolgen dit voor je organisatie heeft, bijvoorbeeld of je slecht in de pers zou kunnen komen.”
Hij zuchtte, stond langzaam op, pakte zijn jas, groette en verliet de coupé.

Dit beeld is overal: de leiding van organisaties is meer tijd kwijt aan het volgen van overheden en haar maatregelen dan met het volgen van de markt en waar die om vraagt. In de afgelopen decennia is een beeld van organisaties ontstaan alsof het race-auto’s zijn: je gaat het hardst als je net niet omslaat en gebuikt alle technologie die je tot je beschikking hebt. Je haalt eruit wat erin zit. Dat dan kan alleen door steeds in te grijpen. Ze noemen dat hyper-sturing. Hoezeer die opvatting verbreid is zie je dagelijks op tv, in journaals, actualiteitenrubrieken en praatprogramma’s, bijvoorbeeld bij Pauw en Witteman. Woensdag 26 november was Peter Paul de Vries er. Hij heeft jarenlang de belangen van beleggers behartigd. Hij kijkt naar banken als geldmachines: de belegger stopt er geld in en wil er liefst zo snel mogelijk zoveel mogelijk geld uit krijgen. Het is de mentaliteit van de speler aan een gokmachine, heeft met organiseren en organisaties niets te maken. Witteman vroeg nog of die opvatting niet de oorzaak van de bancaire crisis is, maar de Vries kwam niet verder dan: “Banken hebben vals gespeeld. Dat mag niet.” Opmerkelijk was, dat Witteman noch Pauw noch hun gasten de opmerking maakten of het bij organisaties niet in de eerste plaats gaat om klanten zodanig te bedienen dat die zich geholpen voelen en dat gebleken is dat banken dat uit het oog verloren waren.

Het fenomeen dat raden van bestuur in dienstverlenende organisaties nu minstens zoveel aandacht moeten schenken aan overheden als aan de markt, kon ontstaan omdat politiek en media bol staan van mensen die intern georiënteerd zijn. Dan definieer jij als politicus hoe de wereld eruit moet zien. Het overheidsapparaat moet door plannen en regels ervoor zorgen dat iedereen zich daarnaar gedraagt. Veel journalisten staan in diezelfde oriëntatie en stellen er geen vragen over. Sterker nog, ze zien niet dat het ook heel anders kan.
We worden nu al decennia gedwongen de overstap te maken van een wereld waarin mensen zich richten op wat in wisselwerking met elkaar en met de omgeving kon ontstaan, naar een toestand waarin overheden prikkels geven die iedereen dwingen te reageren. Waar de overheid geen prikkels geeft, bestaat nog een eigen ruimte. Al wordt die nu meestal zelfreferentieel gebruikt: daarin kun je je gang gaan en als medewerker en organisatie uitgaan van jezelf, met de gevolgen die we bijvoorbeeld in de financiële sector hebben gezien. Dat levert een samenleving op die onrustig is, waarin niet naar klanten wordt geluisterd en waarin mensen en organisaties het laken zo nu en dan geheel naar zichzelf toetrekken.

Wat ons rest is consumeren, uitgaan van een omgeving die we zelf kunnen beïnvloeden, kiezen voor wat we prettig vinden. Verder kunnen we niet komen, want zodra je aan de slag gaat op grotere schaal is er al gauw een interventie van buitenaf. Dat heet in media en parlement ‘daadkracht’ en wordt zeer gewaardeerd als het een acuut probleem lijkt op te lossen. Dat het tegelijkertijd veel grotere problemen introduceert zie je nog niet, dat komt later. Wie de financiële wereld volgt, herkent gemakkelijk de steeds forsere overheidsprikkels en het verdwijnen van sturend vermogen van mensen en organisaties om zelf naar bevind van zaken te kunnen handelen. Je ziet het overal, bijvoorbeeld in de trein als je erop let waaraan mensen aandacht schenken.

door Wim van Dinten

Column: It’s good if it’s good enough for me.

In Amsterdam heeft de politie een peilzender verstopt onder het voorspatbord van een scooter. Ze deed dat toen de scooter in beslag genomen was. De jonge eigenaar werd gewaarschuwd door een vriend die er een had ontdekt onder zijn eigen voorspatbord. En zowaar, bij hem ook. Hij haalde het eraf en werd nog diezelfde middag aangehouden. Hij reed weg, werd door de politie achtervolgd en op zijn scooter geramd. Die werd beschadigd en hij afgestopt. De jongen ging met zijn verhaal naar de plaatselijke tv. En hij nam een advocaat in de arm. Hij kreeg van de politie een aanmaning om de zender in te leveren, maar dat weigert hij. Hij vindt dat zijn privacy is geschonden en er sprake is van mishandeling. Foei en bah en ach- en wee-geroep van de advocaat in de media. Wat moet je hier nou toch van vinden?

Ik heb me afgevraagd hoe de politie moet zijn georganiseerd als ze dit soort technieken gebruikt. Kennelijk is de jongeman verdacht en vindt ze dat voldoende reden hem te volgen. Als er dan ergens een tasjesroof wordt gemeld door een duo op een scooter, ga je na waar de scooters waren die je peilt. Is de gepeilde scooter op die plaats, dan heb je de daders. Dat moet je dan nog wel bewijzen. Dus je vraagt de beroofde mevrouw of ze de berijders herkent en klaar is kees. Je gebruikt beschikbare technologie om daders te pakken en vindt dan dat het is geoorloofd. Zo is ook het gsm-signaal te gebruiken in plaats van een peilzender. Maar die kun je afzetten. De peilzender ook, maar dat doe je niet zolang je niets vermoedt.

Opsporen van vergrijpen en delicten en het vinden en aanhouden van boeven is een basistaak van de politie. De vraag is: wanneer mag de politie daarbij gebruik maken van de modernste technologie? Die maakt mensen identificeerbaar als er maar een haartje of huidschilfertje achterblijft en iemand volgbaar als moderne communicatiemiddelen worden gebruikt. Dat is nogal ingrijpend. De vraag leidt tot een volgende: in wat voor soort Staat is dit geoorloofd? Het is geoorloofd in een Staat die voor alles verantwoordelijk is en waarin mensen worden beschouwd als productiemiddelen die iets voortbrengen ter meerdere eer en glorie van de Staat. Die Staat is niet van de mensen, maar de mensen zijn van de Staat. Zulke Staten heten modern als ze zich vergelijken met andere om te zien of ze haar bronnen het meest efficiënt gebruikt en het meest voortbrengt, uitgedrukt in geld en getallen, want anders kun je niet vergelijken. Zo’n Staat kan alleen werken als er mensen zijn die zich meer identificeren met de Staat dan met de samenleving waarin zij leven en die Staat willen representeren en leiden. Dat is bijzonder en alleen voorstelbaar als mensen los zijn van elkaar, uitgaan van zichzelf en de maatstaf hanteren die Barack Obama omschreef als: It’s good, if it’s good enough for me. Het is gebleken dat er in de westerse samenleving heel veel mensen zijn die zo in de wereld staan.

Het bijzondere aan de case in Amsterdam is dat de jongeman – gegeven zijn historie – ervan wordt verdacht anderen te beroven, maar zelf opeist dat hij wordt gerespecteerd. Beroven en tegelijkertijd klagen over het plaatsen van een peilzender kun je doen als je tot in het extreme uitgaat van eigen belang. Dan gebruik je elke mogelijkheid om je ruimte te vergroten, zoek je de grenzen op van de wet, spreek je de overheid aan op gedrag dat je zelf met voeten treedt. Je maakt gebruik van de journalistieke en juridische opvatting over de Staat die sociaal is, mensen respecteert, hun vrijheid eerbiedigt. Als deze jongeman een strafblad heeft, heeft hij weinig reden tot klagen. Hij vond een Staat tegenover zich die bij hem past. Pas als de politie alle burgers gaat behandelen alsof ze verdacht zijn, heeft de samenleving een groot probleem. De kernvraag is: was het verdenken van deze jongen realistisch? Ik ben niet gerust op het antwoord.

Door Wim van Dinten.

Column: Koekje voor het bloeden

Je zou zeggen het moet toch niet gekker worden: is er eindelijk marktwerking in de zorg, is het weer niet goed. Een ziekenhuis in Haarlem laat patiënten die bereid zijn 900 euro neer te tellen voorgaan op de wachtlijst. Een journalist interviewt de verantwoordelijk directeur en vraagt hem of het waar is dat rijke mensen voorgetrokken worden. ‘Nee’, zegt hij verbaasd, ‘het gaat hier om bedrijven die graag willen dat hun werknemers eerder aan het werk kunnen, die patiënten zelf zijn helemaal niet rijk. Bovendien gaat het niet ten koste van de reguliere zorg het komt er bovenop.’ Fantastisch antwoord, waar heb je het over, ik doe gewoon mijn werk. De journalist staat met de mond vol tanden, logisch, hij heeft niet eens door dat hij de verkeerde interviewt.

De Tweede Kamer spreekt er schande van. ‘Dit was niet de bedoeling!’, roepen ze in koor. Maar sinds Hoogervorst en de Geus wordt er aan instellingen in de zorg gevraagd om te concurreren volgens een marktmodel. Hoogervorst heeft gesteld dat in 2012 ziekenhuizen beursgenoteerd moeten kunnen zijn. Het ziekenhuis Kennemerland heeft geluisterd en iemand aangesteld om na te denken over de markt, winst, concurrentievoordeel en misschien wel een beursgang. Hij is er op geselecteerd en wordt er op afgerekend. Hij doet waar hij goed in is. Wat had je dan in vredesnaam verwacht?!!!

Wie besluit om een koekjesfabriek te beginnen, kan zich geroepen voelen om zijn koekjesbakkersgift aan de wereld te openbaren, maar waarschijnlijker is dat er een financiële afweging aan ten grondslag ligt: kan ik er meer aan verdienen dan het me kost. Een eenvoudige en geheel legitieme gedachte, de schoorsteen moet toch roken. Je gaat nadenken over wat voor koekjes je wilt maken, ga je voor kwaliteit of voor prijs? Er zijn kaakjes, biskwietjes, rondo’s, kano’s, lange vingers, gangmakers, jodenkoeken, bokkenpoten, flikken, of ga je een nieuw koekje uitvinden? Je vraagt je af wie jouw koekjes gaat eten. Je hebt koekjes voor bij de koffie, koekjes om slank van te blijven, koekjes als traktatie, koekjes voor de lekkere trek, iedereen zijn eigen koekje voor ieder moment, een eindeloze variatie. Hoe ga je ze produceren? In welke winkels moeten ze liggen? Wat moet de verpakking uitstralen? Waar moet ik reclame maken? Enzovoort, enzovoort.

Wie moeite heeft met deze vragen gaat bedrijfskunde studeren of marketing of commerciële economie of NIMA of God weet wat. Het zijn opleidingen die je vertellen hoe je een bedrijf moet inrichten volgens een model dat past bij het marktmechanisme. Het mooie van dat mechanisme is dat als jouw koekjes niet lekker zijn je ze niet verkoopt. Je kan wat aan de prijs doen, dan krijg je ze bij de koffie als je op bezoek gaat. Of je krijgt uitpuffend van een woedeaanval een brainwave en gaat je specialiseren in bodems voor kruimeltaarten. Maar hoe je het ook wendt of keert, als je koekjes niet lekker zijn lig je eruit. Bij koekjes selecteert het marktmechanisme op kwaliteit en prijs doordat je als klant vrij bent om te kiezen en de volgende keer een andere keuze te maken.

Maar wat zou er nou gebeuren als je dit industriële model één op één van toepassing verklaart op de gehele zorg? Kan je als ziekenhuis zelf bedenken wat je voortbrengt, ‘Wij doen hoofd, schouders, knieën en tenen en ik heb er trouwens al een leuke tune bij bedacht.’ Kan je als patiënt je volgende blindedarmoperatie in een ander ziekenhuis laten doen, omdat de prijs/kwaliteit verhouding je tegenviel?

Het marktmechanisme werkt niet bij dienstverlening, omdat de essentie van dienstverlening nou juist is dat de klant, patiënt of burger uitgangspunt is, waarbij kennis en kunde ter beschikking worden gesteld om hem of haar te helpen kiezen. Als we geen onderscheid gaan maken tussen het systeemgedreven productiemodel en de contextgedreven dienstverlening zal de kwaliteit van de zorg als geheel afkalven. Er zullen nieuwe zorgorganisaties ontstaan die zich richten op dienstverlening aan de patiënt, maar dat is dan alleen voor wie het zich kan veroorloven.

Dokter ik heb zo’n pijn … Koekje?

Door Rick Dekker.

column: Op zoek naar de Amerikaanse Balkenende

Afgelopen weekend het eerste schaatstoernooi van het seizoen: de Nederlandse kampioenschappen. Erwtensoep gemaakt en er eens lekker voor gaan zitten. De 1000 meter, Beorn Nijenhuis wordt teruggefloten, valse start. Hij schreeuwt geluidloos van frustratie. – Nadat hij aan het eind van het vorig seizoen een paar honderdste boven het wereldrecord schaatste heeft hij alles op de 1000 meter gezet. – Ook met de vertraagde beelden kon ik het niet constateren, hij was gewoon snel weg. Tweede start, Beorn start in de buitenbaan en moet direct de eerste bocht in. Lastig om zo vaart te maken, maar op een 1000 meter gaat het om 100ste van secondes. Helemaal van rechts een sprintje met kikkerpoten, snel een keer pootje-over, nog een slag rechtdoor en dan gaat het mis, zijn linkerschaats gaat over de blauwe lijn.

Regel 256 van het langebaanreglement van de ISU: “Bij het ingaan van de bocht, in de bocht zelf en bij het uitkomen van de bocht -dus kortom de hele bocht-, is het de schaatser verboden de binnenmarkering van de bocht met de schaats te overschrijden.”

Gediskwalificeerd! Geen uitslag, geen kwalificatie voor wereldbekerwedstrijden, geen reserve positie, een hele zomer trainen in 3 seconden naar de knoppen.

Sinds Rintje Ritsma in de jaren negentig de eerste commerciële ploeg opzette zijn de ontwikkelingen hard gegaan. Met een sponsor kan je je volledig storten op het schaatsen. Het is een beroep geworden. Je hoeft voor de training niet eerst de post rond te brengen of de koeien te melken, zoals Piet Kleine en Ids Postma. Het aantal wedstrijden en toernooien is flink toegenomen, want wie sponsort wil wel gezien worden. De belangen nemen rechtevenredig toe met het aantal wedstrijden en de exposure op televisie. Inmiddels is de hele organisatie er omheen ‘geprofessionaliseerd’. Dat houdt in dat beleid en beslissingen rationeel onderbouwd moeten kunnen worden. Dat vergt regels. Regels over bochten en ‘inzakken’ bij de start en in ieder geval nog 254 andere zaken die ik zo gauw niet kan verzinnen. Regels die ieder seizoen door de scheidsrechters tijdens hun jaarlijkse conferentie besproken en vastgesteld worden.

En zo is de lastig te beantwoorden vraag of Beorn Nijenhuis onterecht voordeel heeft genoten, vervangen door een algemeen geldende en controleerbare regel. De vraag is: wanneer draait het om? Wanneer wordt de realiteit als uitgangspunt vervangen door wat bedacht en meetbaar is? Wanneer wordt het vertrekpunt van organiseren? Hoe ziet dat eruit? Volgt u mij even over dit wankele touwbruggetje.

Vanmorgen op radio 1. Roy Ho Ten Soeng, ooit de eerste allochtone burgemeester, wordt geïnterviewd. Hij is recentelijk door het ministerie van Binnenlandse zaken aangesteld als talentscout voor allochtonen met affiniteit voor het burgemeestersvak.

‘U bent op zoek naar de Nederlandse Barack Obama?’
‘Daar zijn we heel druk mee bezig ja.’
‘En heeft u ‘m al gevonden?’
‘Nou, dat is vooraf heel moeilijk te zeggen, op dit moment ben ik bezig gesprekken te voeren met een dertigtal kandidaten. Dus dat moet nog blijken.’
‘En aan welke eisen moet iemand eigenlijk voldoen om de Nederlandse Obama te worden?’
‘Allereerst een academisch werk- en denkniveau, je hoeft niet direct een titel te hebben, maar je moet wel dat denkniveau hebben gehad. In de tweede plaats, mede gelet op de burgemeestersfunctie, moet je toch tactvol en diplomatiek kunnen optreden. In de derde plaats moet je in staat zijn om boven partijen te staan, neutraliteit en onpartijdigheid uitstralen en uiteraard moet je, gelet op de aard van de functie, ook de uitstraling hebben van een burgervader of -moeder.’
[…] ‘We gaan u volgen! We gaan niet op zoek naar een nieuwe musicalster, maar naar de Nederlandse Barack Obama.’

Nu alleen nog een jury vinden.

Door Rick Dekker

Column: De donkere kamer van de rationalist

Harry Borghouts was bij Pauw en Witteman. Hij is Commissaris van de Koningin in de provincie Noord-Holland. Die provincie heeft meer dan 200 miljoen bij buitenlandse banken gestald, waarvan zo’n 80 bij IJslandse. Dat geld is van gemeenten, zei hij. Zo had Texel 7 miljoen bij de provincie uitstaan om een school te bouwen. Weg. Hij wilde niet praten over de vraag hoe ze zo stom hadden kunnen zijn. Dan brengen wij het maar ter sprake.

Borghouts stond met Boele Staal, destijds commissaris van de Koningin in Utrecht, nu de belangenbehartiger van de banken, voor een rationele inrichting van de politie. In hun opvatting zijn de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie de baas. Een baas draagt de verantwoordelijkheid en moet dan ook opdrachten kunnen uitdelen die direct operationeel uitwerken. Dat bereik je door transparantie, die ontstaat in een rationele aanpak, die neerslaat in regels. Het idee dat de overheid er is om het politie en samenleving mogelijk te maken zelf hun zaken te regelen werd niet ontkend, maar het moet van bovenaf binnen gestelde kaders. Die inrichting en benaderingswijze onderwaardeert wat in sociale samenhang kan ontstaan. Je kunt bovendien slecht zien en inschatten wat op de vloer van de organisatie en aan de voet van de samenleving wordt ervaren en betekenis heeft. Je stuurt in het donker, vanuit je hoofd.

Het hoeft geen verbazing te wekken dat ze in hun eigen provincies naar deze rationele oriëntatie te werk zijn gegaan. Dan krijg je wat je ziet: beide provincies zetten bij buitenlandse banken miljoenen euro’s weg omdat ze daar de hoogste rente kregen. De regels van Binnenlandse Zaken en de Nederlandsche Bank staan het toe. Al het andere is van ondergeschikt belang en daarmee geen punt van overweging. Simpel, direct en transparant. Je vertrouwt op instituten: die zijn rationeel. Je komt er niet aan toe je af te vragen of IJsland wel zulke grote banken kan dragen. (Dat is nog te begrijpen, want die situatie hadden we tot voor kort ook in Nederland, maar ABN Amro en Fortis zijn intussen gestript tot kleinere organisaties die beter passen bij de schaal van Nederland, een geluk bij een ongeluk.) Je stelt ook niet de vraag aan Texel waarom ze hun geld niet bij de Texelse Rabobank parkeerden, want het is logisch dat ze bij jou als provincie komen. Je geeft immers een hogere rente dan ze lokaal krijgen.
De keuze van Texel roept vragen op bij mensen die ook sociale aspecten van belang vinden: de lokale Rabobank is immers een coöperatie. Die geeft geld terug aan de lokale samenleving. Wat ligt er vanuit die houding voor een gemeente dan meer voor de hand het daar onder te brengen? Of voor de provincie in de eigen provincie? Maar als je rationeel te werk gaat kom je zelfs niet op dat idee. Of zou er nog een andere overweging zijn?

Het antwoord is dat de Rabobank ook een rationele bank geworden is die de coöperatie gebruikt als commerciële formule en zich in geld en getallen is gaan afrekenen. Ze heeft in die rationaliteit veel sociale samenhang met haar leden en klanten verloren en is veel van haar waarnemings- en inschattingsvermogen kwijtgeraakt. Desondanks wordt ze nog het meest vertrouwd, juist nu, omdat ze het dichtst bij de realiteit is gebleven. Het laat de kracht zien van de coöperatieve structuur, omdat daarin andere oriëntaties dan de rationele een kans krijgen, doordat de invloed van leden aan de binnenkant moet worden toegelaten. In bedrijfsonderdelen waar die invloed geen kans kreeg, zijn bij de Rabobank de grote verliezen ontstaan.

Het stallen van geld door provincies bij buitenlandse banken laat niet alleen zien dat de leiding rationeel stuurt, maar ook dat de invloed van burgers en hun vertegenwoordigers aan de binnenkant van de provincie is stilgevallen. Dat weten we al een poosje. We noemen het de crisis in de democratie, de kloof tussen burger en overheid. Ineens is duidelijk waarom bestuurders als Borghouts het daar niet over willen hebben. Door die discussie te openen komt die kloof ter sprake en worden ze gedwongen niet-rationele invloed toe te laten.

Ze krijgen trekken van de dominee uit het verhaal The Verger van Somerset Maugham. In Met gevoel voor realiteit is The Verger op pagina 63 verkort in het Nederlands te lezen.

door Wim van Dinten

Column: Poppen praten niet terug

Regelmatig verschenen de afgelopen tijd mailtjes van bekenden in m’n box: “Pietje Puk sent you an invitation to connect as friends on Pulse on September 22. That invitation will expire soon! Plaxo is free, easy to use and takes only a minute to join. Come see what Pietje wants to share. Thanks!”
Ik loop niet voorop met het inrichten van m’n Hyves-pagina of Twitteren, maar het aantal uitnodigingen groeide zodanig, dat ik de dinosaurusschubben op mijn rug steeds verder voelde uitdijen. Tijd om in te loggen.
Je geeft je e-mailadres, naam en je geboortedag, kan niet zonder dat laatste. Als je laat weten dat je een adressenbestand in gmail hebt, grijpen tentakeltjes razendsnel om zich heen en pling! een halve seconde later kijk je tegen namen en fotootjes van allerlei bekenden en iets minder bekenden aan. “There are 200 people you may want to connect with.” Beklik je er eentje, dan popt er direct een nieuwe uit het netwerk erachter op die je misschien ook wel kent. Een heel stuk heden en vooral verleden trok zich voor me open.

Het voelde alsof ik in een grote witte ruimte liep, als enig mens tussen alleen maar witte paspoppen, die doen alsof ze op een receptie zijn en die een foto van een echt mens nogal scheef op hun voorhoofd geplakt hebben zitten, of een naamkaartje aan een hand hebben bungelen zodat je ze kunt identificeren.
De poppen praten niet direct terug. Je voelt je er niet in thuis als je in een sociale oriëntatie staat. Wil je in contact komen met echte mensen, dan moet je van alles expliciteren: wil je met hen ‘connecten’ als ‘friend’, ‘business’ of ‘family’. Meerdere opties tegelijk gaat niet. Veel communicatie verloopt indirect via de mail. Er wordt bijgehouden welk percentage je inmiddels van je profiel hebt ingevuld. Foto’s scoren daarin hoog. De meesten hebben die niet geüpload (in goed Nederlands). Je lijkt eerder uitgenodigd te worden om te gluren dan om bekeken te worden.

Sites als Hyves, Facebook, Plaxo worden wel ‘sociale netwerken’ genoemd, al zijn ze het niet. Het zijn profielensites. Ze nodigen uit tot rationeel en strategisch handelen, met in de zijlijn een link naar sociaal contact. De sites groeien door mensen die hun life-contacten uitnodigen en daarmee bewust of onbedoeld sociale druk uitoefenen op vrienden en bekenden om hun profiel aan te maken, want vrijwel de hele vrienden- of kennissenkring heeft zich er inmiddels gevestigd. Vaak neemt daarna snel de activiteit af: een paar keer kijken en je profiel updaten, als je je wachtwoord inmiddels niet vergeten bent. De tijd en aandacht blijft vooral zitten waar die al zaten: in de realiteit met life-contactn en afspraken. Telefoonnummers en (email)adressen zijn immers al tijden in bezit, daar heb je de sites niet voor nodig en daar staan adressen meestal ook niet op.
Deze internetplekken bieden vooral functionele mogelijkheden: voor mensen die het leuk vinden hun eigen huisje op internet in te richten en daar graag tijd in doorbrengen. Regelmatig losgekoppeld van wat anderen daarvan vinden: dat ze uren alleen achter de pc zitten en wat ze precies in die profielen wegschrijven en verbeelden. De sites zijn gebaseerd op zelfreferentialiteit en rationaliteit van mensen. Ze zijn erg handig voor nieuwe contacten: er doemen netwerken voor je neus op die je vroeger alleen via veel zoeken en praten kon achterhalen en die je nu gemakkelijker kunt bereiken. Ze bieden business opportunities: welke nieuwe anderen kunnen jou wellicht helpen bij het realiseren van jouw doelen? Of ze die waarde ook hebben, blijkt als je in het echte leven met elkaar tot verbinding en afspraken komt en de sociale oriëntatie van elkaar zichtbaar wordt en tot leven komen kan.

Meer hoeft er niet mee, kan er niet mee. Voor sommigen kansen te over, voor anderen wellicht jammer. Ikzelf voel me inmiddels van een zekere sociale druk verlost en zoek van de week eens uit welke zakelijke mogelijkheden er voor onze organisatie lijken te liggen. En nu ga ik lekker thee drinken, op een echte bank samen met een echte leuke man.

Door Imelda Schouten

Column: Trust management

Er zijn heel veel zaken waar ik geen verstand van heb. Beter geformuleerd: er is weinig waar ik wel verstand van heb. Maar als ik heel eerlijk ben zou ik me op geen enkel gebied willen laten voorstaan op het in bezit zijn van bovengemiddelde inhoudelijke kennis – al zeker niet op het construeren van goedlopende zinnen.

Ik snap bijvoorbeeld niet veel van de interne mechanismen van de financiële wereld. In de jaren negentig was ik zo naïef om te denken dat financiële instellingen alleen verdienden aan het rendement van mijn spaarcenten. Toen ik eens een lijfrente wilde afsluiten, kreeg ik te horen dat het heel normaal was dat van iedere gulden 20 cent ingehouden werd, voor ‘kosten’. Toen ik vroeg wat ze daar voor deden werd een vaag praatje over administratiekosten gehouden, afgesloten met een triomfantelijk: “Wij zitten nog laag, meneer Dekker. Bovendien kunt u het toch aftrekken van de belasting.” Dus ik zeg: ‘Maar dat is woeker! Jullie verkopen een woekerpolis!’, en zo is denk ik die term ontstaan.

Maar nu ik toch bezig ben, hoe kan het dat verzekeraars van ziektekosten hun premies steeds meer differentiëren naar de fysieke gesteldheid van mensen? Hoe kan het dat je – bij hetzelfde bedrijf nota bene – wel meer premie moet betalen voor je ziektekostenverzekering en je overlijdensrisico, maar niet minder voor je pensioen? Of hoe komt het dat een bank jaarlijks miljarden nettowinst maakt, maar regelmatig meldt dat er duizenden mensen ontslagen moeten worden? Waar is dat geld trouwens allemaal gebleven? En waar betalen ze belasting?

Een antropoloog legde mij eens uit dat in iedere samenleving, hoe technologisch primitief ook, een aantal basale functies ontwikkelt. Ze ontstaan vanzelf in een gemeenschap waarin mensen op elkaar zijn aangewezen. Ze zijn typerend voor ons menszijn, ze kenmerken ons als sociale wezens. In de antropologie ben ik – u raad het al – ook geen deskundige, maar ik kan me zomaar voorstellen dat veiligheid, rechtspraak, onderwijs en zorg voorbeelden zijn van dergelijke sociale functies. Ook onze banken en verzekeraars zijn ooit zo begonnen. Een ander helpen die het even wat minder heeft of misschien iets (anders) wil opbouwen. Allemaal inspringen als iemand van de gemeenschap door het noodlot wordt getroffen. Het is niet romantisch, maar gewoon ons natuurlijk gedrag in het besef dat ook het succesvolste individu in een gemeenschap de anderen nodig heeft.

Nu een heel financieel systeem implodeert en overheden wereldwijd met duizenden miljarden smijten om het te redden, horen we dagelijks van analisten, bestuurders en politici dat het vertrouwen weer hersteld moet worden. Dat spreekt aan, maar hoe gaan ze dat doen? Als vertrouwen is dat mensen en organisaties zich over een langere periode, consequent gedragen zoals je mag verwachten, dan gaat je vertrouwen te paard als ineens blijkt dat ze iets anders doen dan jij dacht dat de bedoeling was. Bij mij is dat paard in de jaren 90 al op hol geslagen.

Je ziet nu dat politici vertrouwen in banken al managend willen herstellen, Sarkozy voorop. Ze zeggen – van Merkel tot Bush, met Bos, Balkenende, Brown en Berlusconi – dat ze daarbij uitgaan van de Bürger und Bürgerinnen. Maar doen ze het ook, kunnen ze dat? Of zullen ze de systemen willen repareren, met meer toezichthouders, gedragscodes en strengere regels in plaats van de praktijk te veranderen. Vertrouwen in een financieel stelsel moet dan overgaan in vertrouwen in politici en de kracht van de Staat om een systeem dat los is gekomen van de samenleving te controleren en binnen de perken te houden. De redders en deskundigen die adviseren horen tot de groep bankiers en toezichthouders die de systemen beheerden, misbruikten of zwegen.

De komende maanden zal blijken of uitgaan van burgers een mantra is. Of het financieel infuus bedoeld is om het systeem of de burgers te redden. Dan zullen we weten of politici echt verbonden zijn met de voet van de samenleving of onderdeel zijn geworden van het systeem.

Door Rick Dekker