Maandelijks archief: april 2009

Column: De NRC is geen kwaliteitskrant meer

In de laatste M van NRC staat een gesprek tussen de eerste hoofdredacteur van NRC André Spoor en de huidige, Birgit Donker. Het is geschreven door Gerard van Westerloo. Het is interessant omdat erin zichtbaar wordt wat Spoor, Donker en Van Westerloo wel en niet van betekenis achten.

Het blijkt dat Birgit Donker denkt vanuit bedrijfsconcepten, doelgroepen en distributieconcepten. Ze heeft een bedrijfskundige benadering over het uitgeven van kranten. Ze komt enigszins met zichzelf in de knoop omdat ze de vrijheid van de journalist daarmee beperkt, maar dat kennelijk niet wil zeggen. Zo zegt ze dat ze lezersonderzoek doet om te zien of veranderingen de gewenste effecten hebben. Ze zegt ook dat uit onderzoek naar voren kwam dat de lezers van NRC geen drugs en sex willen. En inderdaad: je komt die dan ook nauwelijks tegen in dat blad. Ze zegt dat lezersonderzoek niet wil zeggen dat het leidt tot een voorschrift over wat er geschreven moet worden, maar kennelijk wel waarover. In haar benadering herken je een marktgedrevenheid, die ze zo omschrijft dat de onafhankelijke journalist het nog net kan verdragen, maar de journalistieke ruimte wel beperkt. Noch Spoor noch Van Westerloo leggen er in het artikel de vinger op. Donker vertelt ook dat NRC-next is ontstaan om de multimediale groep lezers te bedienen: in haar betoog wordt die krant een distributiekanaal om journalistieke bijdragen aan de man te brengen. Dat is een echte marktbenadering en is prima voor een krant, hoor ik velen van u denken. Daarbij gaat juist verloren waar het volgens Spoor om gaat: je ontneemt vrijheid van kijken en kiezen aan de journalist waarmee beperkt wordt wat er in de samenleving allemaal toe doet en waarvan lezers kennis kunnen nemen.

In het artikel kom je erachter dat voor Donker de krant middel is om intern gestelde doelen te halen. (Wat die doelen zijn en hoe ze tot stand komen, staat niet in het stuk.) Ze is zowel directeur als hoofdredacteur. Ze is in staat macht te gebruiken om haar doelen te halen.
Als je als lezer die doelen kent of vermoed, dan kun je weten of de stukken die in NRC verschijnen bedoeld zijn om je breed te informeren, nieuwe gezichtspunten aan te reiken, ‘journalistieke waarheid of duiding’ mee te geven, ook als je daar zelf nog niet over had nagedacht. Of dat artikelen vooral geschreven worden omdat je als lezer kennelijk deel uitmaakt van een doelgroep die verzuild geïnformeerd wil worden. Ineens gaat het over twee totaal verschillende definities van kwaliteit die je in het artikel vergeefs zult zoeken.

Spoor en Van Westerloo lijken niet te doorzien dat die benadering een vorm van organiseren is. Ze krijgen niet scherp dat Spoors journalistieke benadering niet bij die vorm past. Wel staat Spoor stil bij allerlei consequenties die hij verafschuwt. Hij noemt bijvoorbeeld columnisten die als monumenten van de NRC werden beschouwd en het veld moesten ruimen: Frank Kuitenbrouwer, Jan Sampiemon, Joep Bik. Donker gaat daar niet op in. Ze zegt alleen dat er anderen voor in de plaats gekomen zijn: Juurd Eijsvogel, Luuk van Middelaar, Ben Knapen. In het stuk zijn noch van Westerloo, noch Spoor in staat het verschil tussen die nieuwe en oude columnisten aan te geven. Het verschil wordt duidelijk als je de columns leest: de nieuwe columnisten benaderen in hun artikelen onderwerpen vanuit interne oriëntaties, de vertrokken columnisten dekten alle oriëntaties.
Dit is een gevolg van de oriëntatie waarin Donker zelf staat en die in haar vorm van organiseren tot uiting komt. Uit haar beschouwingen herken je dat ze betekenis geeft vanuit zichzelf, in een interne oriëntatie staat. Ze selecteert daarmee en daarop haar columnisten en journalisten. En die selecteren op hun beurt weer wat wel en niet de krant haalt. Als je de ontwikkeling van de NRC volgt, zie je dat die al jaren volgens dit schema verloopt: de hoofdredacteur wordt geselecteerd op een interne oriëntatie. Die krijgt een positie om columnisten en journalisten te kiezen. En die bepalen weer wat in de krant verschijnt. Het is de moderne vorm van verzuiling.

Intussen blijft mevrouw Donker journalistieke termen gebruiken, maar in een bedrijfskundige jas. Ze komt ermee weg omdat journalisten niet herkennen dat ze denkt en organiseert vanuit een bedrijfskundige methodiek. Ze geeft betekenis aan verschijnselen vanuit interne oriëntaties, waarin journalisten bedrijfsmiddelen zijn. Het stuk in M is daarom zo interessant. Het wordt duidelijk dat gevestigde journalisten zijn verouderd vergeleken bij wat er nu bij de krant gebeurt. En de lezer gaat begrijpen waarom allerlei invloeden de krant niet meer halen, omdat het filter van de redactie de krant steeds meer gesloten maakt. De NRC is in dezelfde crisis geraakt als banken, overheden, verzekeraars, politieke partijen: ze bedient zich van dezelfde bedrijfskundige methoden die organisaties verbouwen tot virtual realities. De NRC is geen kwaliteitskrant meer. Ze is een interessante bedrijfskundige case in de uitgeverswereld.

Wim van Dinten

Column: Spreadshit

De voorpagina van een recente krant: scholen die het verzuim van leerlingen niet melden, horrortaferelen in een Brits ziekenhuis en gesjoemel met bezoekcijfers in het Zuiderzee museum. Laten we ze even langslopen.

• De directeur van het Zuiderzee museum telde iedereen die een stap in het museum zette als bezoeker, inclusief de schoonmakers. De jaren voor hij kwam noemde hij ‘magere jaren’ met bezoekersaantallen van 185.000. Na zijn komst zou het gegroeid zijn tot 265.000. Nu is hij directeur bij een ander museum waar men die competentie kennelijk belangrijk vindt.
• Veel scholen verzaken hun wettelijke plicht om spijbelaars te melden. Het schoolhoofd dat verzuim niet tijdig meldt riskeert 3700 euro boete of een maand gevangenisstraf. Leerplichtambtenaren gaan daarom scholen scherper controleren en zo nodig boetes opleggen, zo dreigt Ingrado, de landelijke brancheorganisatie voor leerplicht en voortijdig schoolverlaten.
• Een Brits ziekenhuis spant de kroon. Patiënten die van de dorst uit een bloemenvaas drinken, hartbewakingsappratuur die per ongeluk uitgezet wordt, patiënten die geen eerste hulp krijgen, maar om de norm van maximaal 4 uur wachttijd te halen in een onbemande wachtruimte worden geplaatst, mensen die uren in natte bedden liggen of schreeuwen om pijnstillers. De schatting is dat er in drie jaar 400 mensen zijn overleden door gebrek aan zorg. Wat bleek, het management was geobsedeerd door het halen van targets om de status ‘Foundation Hospital’ te halen … en die kregen ze.

Drie keer hetzelfde. Drie keer is de betekenis van wat zich in de realiteit afspeelt gereduceerd tot cijfertjes. Spreadsheet geschiedenis, spreadsheet onderwijs en spreadsheet zorg. Hoe duidelijk moet het worden dat dit niet werkt?

Gisteravond op de televisie. Een beleggingsadviseur van zo te zien net 20 zit bij een serieus actualiteitenprogramma te vertellen wat ik in mijn ‘investeringsmandje’ moet stoppen. Om het wat sexier te maken hebben ze het bij de leerplichtambtenaren van Ingrado welbekende jochie gevraagd een weekje fictief te beleggen. Wat weet hij ervan? Niets! Nada! Niente! Vol trots vertelt hij dat hij minder heeft verloren dan de beurs en laat wat grafiekjes zien. Spreadsheet advies. Nee dan die journalist, hij zou hoogstens twee vragen hoeven stellen om erachter te komen dat het ventje er de ballen verstand van heeft. Maar hij toetst niets! Nada! Niente! “Hé, wist je dat het woord onnozel uit het woordenboek is gehaald? Oh, even noteren. Eén of twee ennen?” Spreadsheet journalistiek.

Terwijl ik dit intype ben ik de gemeente aan het bellen – “Er zijn nog drie wachtenden voor u”. Ik woon naast een verzamelplek voor vuilniszakken in de Leidse binnenstad. Iedere dinsdag en vrijdag komt men de vuilniszakken halen, meestal. Alles wat niet in een grijze komozak zit en de rommel die de katten ’s nachts hebben gemaakt blijft liggen. Het nummer van de gemeentelijke ‘dienst’ heb ik onder een sneltoets gezet. Ik ben praktisch ingesteld, dus ze staan boven mijn ouders, want die bel ik een stuk minder vaak. Het lukt vrijwel nooit in een keer om er iets aan te doen. “Oh, ik zie in mijn systeem dat de klacht is afgemeld”
– “Misschien kunt u voortaan beter aan mij vragen of het probleem is opgelost?”
“Nee meneer, dat kan niet.”

Ik heb nu, zonder te liegen, 1 uur en … 24 minuten verbinding met de gemeente. Ik ben in die tijd gegaan van “Er zijn nog drie wachtende voor u”, naar, “Er is nog één wachtende voor u”. Ik besef me inmiddels dat ik niemand aan de lijn ga krijgen, maar ik geef niet op. Die laatste wachtende is kennelijk ook een taaie, met handsfree. “Tuuttuut, tuuttuut, tuuttuut, tuuttuut, tuuttuut, tuuttuut … Er is nog één wachtende voor u”, de hartslag van een organisatie die de verbinding kwijt is.

Intussen verspreidt het vuil zich door de buurt. Spreadshit!

Rick Dekker

Column: MBA-titel: een teken van gemis

In de media komt de discussie op gang over de oorzaken van de crisis. In Nederland begint het met de vraag waar die grijpgrage bankiers vandaan komen. In een artikel in de Volkskrant werd gemeld dat ze vrijwel allemaal een MBA-titel hebben. En dat op de meeste MBA-opleidingen nauwelijks iets aan ethiek gedaan wordt. De meerderheid haalt het diploma niet vanwege interesse in de lesstof, maar om in het old boys network opgenomen te worden: de gegarandeerde toegang tot het grote geld. In het kolommetje naast het artikel staat dat het in Nederland beter is: we hebben een socialere benadering. Ethiek en sociale verantwoordelijkheid zijn door het hele curriculum verweven. O ja?

Ik ben afgestudeerd als Rotterdamse bedrijfskundige, kreeg les van docenten aan de MBA-opleiding die toen in de kinderschoenen stond. Toen al, 15 jaar geleden, waren in de opleiding topmanagers en bestuurders van grote organisaties hét voorbeeld. Hoe internationaler en winstgevender het bedrijf, hoe meer applaus. Wetenschappelijke inhoud draaide om het gebruik van rationele modellen en methoden om die te gebruiken. In bedrijfscases stond centraal of topmanagers goede beslissingen namen. Als modellen en methoden goed gevolgd werden kon je op een voldoende rekenen. Als een volgens het model genomen beslissing rampzalige gevolgen had, lag dat aan ‘externe factoren’ die in het model geen plaats hadden. Dat leidde niet tot analyse van of kritiek op model of methode.

Het vak Ethiek schonk aandacht aan zaken die minder zwart-wit lagen dan de modellen deden geloven. Ik verwachtte stevige discussies. Maar in de werkcolleges ging het vooral om opvallen, zodat de prof je uitkoos om een statement te maken. Viel die goed, dan kreeg je een aantekening, weer een kwart punt op je eindcijfer verdiend. Ik verwachtte een paper te moeten schrijven. Maar het tentamen betrof multiple choice vragen. “Kruis het juiste antwoord aan.” Protest dat dit de eigen veronderstellingen van het vak aantastte, leidde tot niets. Ik ging anders studeren: las geen achtergronden meer, leerde niet meer het hele boek, slechts de modellen die de docenten promootten.
Het scheelde tijd en leverde even goede cijfers op. En stijgende tegenzin.

Ik koos marketing als afstudeervariant, in de hoop dat het daar nog ging om klanten, maatschappelijke betrokkenheid. Hoe naïef was ik? M’n afstudeerscriptie ging over oriëntatieverschillen: de meeste marketingmodellen gaan uit van de klant als middel en niet van de klant als doel. Als de klant middel is haal je winstzoekende managers binnen, als de klant doel is zoek je medewerkers die hen helpen. Ik dacht dat het daarom ging bij organisaties: het levert tevreden klanten op en winst is een resultaat, niet het doel. Het hoeft echter niet minder winstgevend te zijn. Maar die kijk op marketing zat niet in de modellen. Mijn scriptie was gewijd aan een kritiek daarop. Waarop mijn afstudeerhoogleraar vond dat ik niet zo breed moest gaan. Ik moest me op de uitwerking en toepassing van bestaande modellen richten. Toen ik stelde dat het de verantwoordelijkheid was van de universiteit om te laten zien hoe het geleerde ten goede komt aan de samenleving, keek hij me bevreemd aan. “Een goede pas afgestudeerde bedrijfskundige heeft de juiste methoden en technieken bij zich om voor zijn eerste baas zo snel mogelijk winstgevend te zijn.” Ik kon niet bij hem afstuderen.

Is er sindsdien veel veranderd? Discussies over modellen en methodes verlopen nog steeds uitermate moeizaam, als professoren van verschillende vakgroepen überhaupt on speaking terms zijn. Amerika of in ieder geval de Angelsaksische vorm van organiseren domineert. Maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt daarbinnen gebruikt om goodwill in de buitenwereld te kweken. Dat is iets anders dan het welzijn van de samenleving als ultiem doel en daar ook van begin af aan naar handelen.

Het formele streven van de MBA-opleiding is om studenten te vormen tot leiders met een brede kijk op zaken. In de praktijk krijgen ze vooral les in denkmodellen, in strak ingerichte lecture rooms, zonder ramen en een hardwerkende airco. Weinig leren van elkaar, laat staan de ‘buitenwereld’. In die omgeving wordt onherroepelijk iedereen gestimuleerd om in zijn eigen denken te raken, zijn eigen doelen na te streven. En velen houden die houding vast, later achter hun directeursbureau, in hun uitkijktoren, los van het gepeupel.

In de praktijk van alledag zie je wat MBA’s allemaal niet leren: evenwicht tussen denken en waarnemen, tussen functioneel en sociaal zijn, tussen analyseren en praktisch zijn. Er is veel inspanning nodig om daar verandering in aan te brengen. Het gaat om de opbouw van het hele curriculum. En het gaat om houding en levenservaring die je slechts beperkt op een universiteit kunt aanleren. In deze tijd van crisis, van zoeken naar hoe we anders verder moeten, is een MBA-titel – ook in Nederland – eerder een teken van gemis, niet een pré.

Imelda Schouten