Steeds vaker krijg ik de vraag wat de kern van de crisis is, hoe diep die wordt en hoe lang ze zal duren. Ik geef tegenwoordig als antwoord: de crisis bereikt haar kantelpunt als de salarissen in de voetballerij en de inrichting van de competities weer past bij de omstandigheden. Meer hoef je niet te zeggen. Iedereen begrijpt direct waar de crisis over gaat. Om daarna met elkaar te praten over de stelling: oude structuren en organisaties zijn opgerekt en passen niet meer bij deze tijd.
Er is een totaal andere communicatieve infrastructuur ontstaan. Dat heeft de vorm van: je gsmt, emailt, googelt. Als je van iemand bericht krijgt zie je direct van wie het is, als ze tenminste hun nummer niet hebben afgeschermd. Waar iemand is weet je niet. Elk individu die van moderne communicatiemiddelen gebruik maakt wordt op zichzelf gekend, niet via een gedeelde context. Dat was 10 – 15 jaar geleden nog anders. Je belde via een vaste lijn en wist waar de persoon was die je aan de telefoon kreeg. Het apparaat en de telefoonkabel waren de fysieke verbinding met de context en de persoon daarin. Dat is niet meer.
Bovendien leven we inmiddels in een beeldcultuur. Het plaatje is het bericht en deelt veel mee. Maar wat in het plaatje wordt gecommuniceerd is geen inhoud, maar expressie. De overgang op beeldcultuur heeft de rol en het gewicht van inhoud doen vervagen. Kijken naar tv nodigt uit bovendien tot passiviteit, tot terugtrekken in eigen huis, niet tot samen met buren en anderen actief de tijd doorbrengen. Het effect van alleen al deze twee ontwikkelingen van ICT en beeldcultuur (er zijn nog meer fundamentele overgangen, zoals bijvoorbeeld geboorteplanning) is dat een individu en wat die ervaart en voelt de kern van publieke communicatie is geworden. Het individu wordt meer dan ooit uitgenodigd vanuit zichzelf de omstandigheden te bedenken en te bepalen.
En dat individu speelt dan win-win. We zien dat in steeds meer situaties. Mensen en organisaties gebruiken elkaar, niet alleen als klant maar ook als leider of medewerker. Maar veel organisaties die ze gebruiken zijn in de oude infrastructuur ontstaan, kwamen voort uit lokale omstandigheden of waren daar als vanzelfsprekend op gericht. Het gevolg is dat organisaties vervreemden van de mensen en de context waarin ze ooit ontstonden, ja mensen gaan die omgeving gebruiken niet dienen, uit vanzelfsprekend eigenbelang. Het wordt als legitiem ervaren om het zo te doen, want iedereen doet het, kan moeilijk anders als die is meegegaan met deze ontwikkelingen.
De stelling: oude structuren en organisaties zijn opgerekt en passen niet meer bij deze tijd, wordt dan al snel geaccepteerd, al moet je per activiteit en onderdeel blijven kijken hoe het uitpakt. Het geldt vooral voor organisaties die heel oud zijn en niet met hun tijd zijn meegegaan. De democratische instellingen komen dan al gauw langs en politici en ambtenaren. Maar ook banken, landbouwondernemingen, verzekeraars, universiteiten, ziekenhuizen en ziekenhuisbesturen, leraren, rechters en juristen, accountants, economen, managers en organisatieadviseurs. De stelling wordt daarna snel uitgebreid: hun leiders en vertegenwoordigers worden erin meegesleurd.
Als je er zo naar kijkt, weet je dat de echte crisis nog moet beginnen en dat het bekende bosje mensen dat steeds voor de camera verschijnt, van zijn voetstuk zal gaan vallen. Tegelijkertijd zie je met kracht organisaties opkomen die passen bij de nieuwe infrastructuur. Er ontstaan grote internationale organisaties die zich baseren op producten die overal bruikbaar en nodig zijn. En er is een explosie van nieuwe, meestal kleine dynamische dienstverlenende organisaties die zich richten op specifieke groepen en die vertrekken vanuit de context van degenen die ze bedienen. Zulke organisaties hebben vaak jonge leiders, werken met zzp-ers. Ik ervaar het als een voorrecht om elke dag weer mensen en organisaties tegen te komen die passen bij de nieuwe tijd of de overstap willen maken.
Wim van Dinten