Tagarchief: verbinding

Column: Ga tuinieren

In elke tuin groeit op allerlei plekken iets dat er niet gezet is. Het gaat dan niet alleen om klaver of boterbloemen en paardenbloemen in het gras, maar ook om zevenblad of wilgenroosje, wilde bramen en frambozen in de border. Of bomen tussen struiken zoals essen en kardinaalshoeden. Ze komen op, verspreiden zich als je ze laat gaan. Je kunt het onkruid noemen: planten en bomen die groeien op plekken waar je ze niet wilt hebben.

Onder de linde is het donker. Daar groeien in mijn tuin varens die het elders niet of nauwelijks doen. Het zeepkruid is in mijn tuin nooit aangeslagen. Het gras moet ik bemesten wil het groen blijven en niet overwoekerd worden door mos. Ik heb door schade en schande gemerkt hoe hoog ik het moet laten staan en dat ik minstens wekelijks moet maaien en regelmatig moet bemesten om het er in mijn ogen fatsoenlijk uit te laten zien. In deze tijd van het jaar hoor je mensen foeteren over de linde die bruin stoffig afval geeft. Het is een jaarlijks ritueel. Kortgeleden was er iemand bij me op bezoek die zei dat het mooi zou zijn als je de linde kon laten groeien zonder al die zooi. Ik keek hem aan en vroeg: “Werk jij bij de overheid, of de belastingdienst of een accountantsbureau?” “Hoezo?” vroeg hij. “Wel, die kijken zo. Die zien wat leeft als systemen waarvan je alle verbindingen onder controle moet krijgen, zodat het de uitkomst geeft die je had gedacht.” Hij vond mij agressief, ik vroeg hem of hij het herkende. Hij gaf geen antwoord en bleef stil.

Wie tuiniert ervaart evolutie. Die geniet van het moois dat ontstaat en dat hij maar beperkt onder controle heeft. Je merkt dat je moet uitgaan van wat waar past: bloemen die zon nodig hebben niet in de schaduw zetten, bomen voor zandgrond niet op klei, heesters die zure grond nodig hebben niet op kalkgrond zetten. Om je tuin onder controle te houden moet je iets vooral verwijderen als het opkomt, op tijd snoeien. En je ervaart waar je grenzen van controle liggen: je kunt je tuin zo inrichten dat je nooit genoeg tijd hebt om haar in het gareel te houden. Dan heb je een doel in je hoofd dat sterk afwijkt van wat de omstandigheden in jouw tuin voortbrengen. Dan heb je anderen nodig die onderhoud doen. Je merkt dat je op zoek moet naar iemand die doet wat jij gedaan zou hebben. Vind je die niet dan verandert je tuin en ontstaat een sfeer waar je niet van gediend bent. Je gaat je ergeren, moet initiatieven gaan nemen, opdrachten geven, controleren. Je verliest de overgave aan wat in evolutie ontstaat, raakt de verbinding met groeien kwijt.

Ik denk vaak aan tuinieren als training voor politici. De meeste problemen van nu gaan over herkennen en accepteren van evoluties en wat daarin ontstaat. Bijvoorbeeld: het westen gaat naar Afghanistan en denkt met een kleine legermacht die samenleving naar een gedacht model te kunnen inrichten. Dat model past niet bij de natuurlijke omstandigheden van Afghanistan en ook niet bij die van Pakistan. Zou je daar een samenleving willen vestigen naar jouw model die ook nog beklijft, dan moet je er heel lang zijn, er met zo’n grote troepenmacht opereren dat soldaten en hun helpers zien wanneer en waar iets opkomt en dat in het vroegste stadium als onkruid in lokale omstandigheden kunnen herkennen. Westerse politici willen deze klus klaren met weinig troepen en ze zeggen dat ze er op overzienbare termijn weer zullen weggaan. Je kunt dan noch het onkruid vernietigen, noch de inrichting krijgen die je had gedroomd.

Als wij zeggen dat in Afghanistan en Pakistan onkruid kan groeien waar wij in het westen last van hebben, is onze 1ste opgave te erkennen dat het daar kan groeien, dat we inzien en accepteren dat het kan opkomen omdat het daar bij die omstandigheden past. Onze 2e opgave is na te denken over die omstandigheden. Kunnen we die zo veranderen dat onkruid daar geen kans meer krijgt? Het heeft als consequentie dat wij ons gedrag moeten aanpassen, bijvoorbeeld door drugs te legaliseren en in gesprek te raken in plaats van oorlog te voeren. Want oorlog voeren tegen iets dat in en uit evolutie ontstaat en past bij de omstandigheden, is niet te winnen. Zo’n oorlog wijst op vervreemding van de realiteit, op zelfoverschatting.

Vervang de aanpak van Afghanistan met de aanpak van problemen bij ons in buurten, zoals veiligheid, economische ontwikkeling, het klimaat en je stoot tegen dezelfde problematiek: evolutionaire processen worden construerend benaderd. Onze organiserende elite is gaan denken dat wat in evolutie ontstaat construeerbaar is en dat onkruid voor altijd verdelgd kan worden door het te vernietigen als je het ziet ontstaan. Ze zijn de verbinding met het dagelijks leven kwijt. Dat is de kloof tussen hen en de samenleving. Ga tuinieren!

Wim van Dinten

Column: De kern van de crisis

Minister Donner neemt deel aan het crisisberaad van de regering. Afgelopen week vertelde hij dat het geen zin heeft van het Nederlandse huishoudboekje uit te gaan om de werkgelegenheid te stimuleren. Zijn vertrekpunt was dat de vraag wegvalt vanuit het buitenland. Dat gat kun je niet dichten door in Nederland miljarden in allerlei projecten te stoppen. Dat mocht hij niet zeggen, vonden de andere onderhandelaars, want hij bedreef daarmee partijpolitiek. In de media kwamen degenen aan het woord die meenden dat Donner zijn excuses moest aanbieden. In het ochtendjournaal werd gezegd dat Donner zijn excuses aanbood, terwijl hij slechts herhaalde wat hij gezegd en bedoeld had. Twee NRC-journalisten besteedden er op donderdag een artikel aan. Daarin veranderden ze Donners uitspraak – die ze diezelfde ochtend uit het journaal hadden kunnen noteren – en maakten ervan dat hij niet bereid was tot investeren. Vanuit dat vertrekpunt werd het artikel gewijd aan de apolitieke Donner, zijn halsstarrigheid en of hij wel te handhaven is als medeonderhandelaar. Dit is het zoveelste symptoom van kwaliteitsverval in de journalistiek: ze hadden de feiten kunnen weergeven en in een ander artikel de vraag kunnen behandelen wat de betekenis is van het feit dat Donner publiekelijk geen inhoudelijke argumentatie mag geven. Nu is Donners weergave van verschijnselen in de realiteit naar de achtergrond gedrongen, terwijl die er zeer toe doet.
Het is het slechtst denkbare scenario om uit een crisis te komen, omdat elke crisis gebaseerd is op het feit dat je verschijnselen hebt genegeerd of ondergewaardeerd, die er heel erg toe blijken te doen. Uit het feit dat Donner publiekelijk geen inhoud mag communiceren blijkt dat die les nog niet is geleerd. Zeggen wat ertoe doet, niets op voorhand (willen) negeren, is tegelijkertijd de route om uit de huidige crisis weg te komen. Dat ziet eruit als: de leiding van organisaties, regeringen en volksvertegenwoordigers zorgen ervoor dat alles wat er in de realiteit toe doet kan worden benoemd en gewogen en worden meegenomen in de oordeels- en besluitvorming. De afgelopen tijd hebben we kunnen zien dat waar dat niet meer gebeurde, de grote verliezen werden geleden, ook bij de Rabobank.

Als je deze ingang kiest om de crisis uit te lezen, zie je hoe accountants, economen, toezichthouders, politici en journalisten hebben gefaald. Economen kaapten decennia lang elk onderwerp en transformeerden dat in een economische theorie over organiseren. Zo werd de instorting van het communisme geïnterpreteerd als een overwinning van de markteconomie op een planeconomie. Maar de markteconomie is een afgeleide van een democratische ordening van de samenleving waarin de constitutionele positie van de burger vertrekpunt is. De planeconomie is afgeleid van een samenleving die geordend is vanuit systemen. De burger is daarin slechts een dienende actor.
Economen rationaliseerden alles, zodat alleen verschijnselen die expliciet met elkaar verbonden konden worden gewicht kregen. Ze toetsten op “Wat werkt?”. Iets werkte als het in geld en getallen een meerwaarde opleverde. En economen transformeerden diensten in producten. Ze kozen een industriële manier van organiseren als model voor dienstverlening. Adviesbureaus werkten dat uit en introduceerden het in organisaties. Daarmee werd de mogelijkheid doorgesneden dat medewerkers in dienstverlenende organisaties zich met klanten verbinden en vanuit de context van die klant werken en helpen.
Politici bevestigden en gebruikten die rationeel-economische theorieën, zelfs als grondslag voor Europees beleid. Volksvertegenwoordigers werden deskundigen en raakten de verbinding kwijt met degenen die ze vertegenwoordigden. Zij herkenden niet dat burgers zeiden dat de theorieën waarmee werd gestuurd beperkt zijn, dat die dienstverlenende organisaties hun helpend vermogen ontnemen, in een harnas dwingen en op gespannen voet brengen met de realiteit. Sterke signalen zoals referenda over een Europese grondwet werden niet begrepen.
In dit spoor hebben overheden en toezichthouders de dienstverlening heringericht. Het kwam tot uiting in modellen en voorschriften die door adviesbureaus werden geïmplementeerd en door certificeringsinstanties van een kwaliteitslabel werden voorzien. Verzekeraars en banken dachten dat dit vertrouwd kon worden en dat het zo moest. Belastingdiensten ontleenden er modellen aan die ze voorschrijven en die steeds vaker op gespannen voet staan met de realiteit. En accountants vinkten, zeiden dat alles moest worden vastgelegd vanwege regels van toezichthouders en de belastingen. Hun oordeel gaat niet meer over de realiteitswaarde van een jaarrekening, maar of er voldaan is aan de regels. Als één ding in deze crisis duidelijk is geworden dan is het wel dat accountants hebben geholpen om organisaties te transformeren in virtual realities die de verbinding met de realiteit kwijtraakten.

Deze crisis is ontstaan doordat organisaties en regeringen te weinig kritisch te simpele economische theorieën hebben geadopteerd. Die theorieën negeren wat er in de realiteit toe doet. Als je accepteert dat het negeren van wat ertoe doet, dat het gebrekkige duiden van de definitie van de situatie de kern van de crisis is, dan zit de journalistiek in het hart ervan. Donners wederwaardigheden staan voor veel meer dan een rel. Als je de klachten over de media hoort, lijken we dat met zijn allen wel te weten. Het moet nog het gewicht krijgen dat het verdient.

Wim van Dinten

Column: Een blauwtje lopen – 2

De staking van de agenten duurt voort. Op grote schaal wordt nu het werk neergelegd. Agenten hebben niet eens meer zin om de straat op te gaan, ze blijven wel koffie drinken op het bureau. Ze zijn het zat. Voor leerkrachten is inmiddels 1,5 miljard vrijgemaakt. Het geld is er blijkbaar. Koffie blijven drinken dus.
Als je hoort dat een brigadier 1850,- netto per maand heeft, tegen 4400,- gulden in 2000, dan begin je te begrijpen dat het geen vetpot is. In de Volkskrant een relaas van een brigadier die naast zijn volledige werkweek via zijn eigen glazenwasbedrijfje bijverdient. Ruiten poetsen levert netto 7,50 euro meer op dan een uur voor de veiligheid van de buurt zorgen. De man overweegt serieus te stoppen, terwijl hij al l8 jaar diender is. En hoevelen met hem?

Vroeger werd het salaris van de politie-agent vergeleken met dat van de onderwijzer, de gemeentesecretaris. Ze deelden met elkaar dezelfde context, kenden elkaar in een sociaal verband, hadden een positie in de lokale omgeving. Het salaris werd door zijn directe omgeving bepaald. Zijn buurt- of stadsgenoten kunnen zeggen wat zo’n politieman hen waard is, omdat ze weten en ervaren wat die voor hen betekent. Nu wordt zijn salaris berekend vanuit een bedacht systeem, waarin staat omschreven welke taken hij moet uitvoeren, en welke prijs aan dat uitvoeringsniveau hangt. De politieman is een kostenpost geworden, de wijksurveillance een product. Dat ziet er misschien efficiënt uit, effectief is het niet. De veiligheid er niet door toegenomen. Maar de ‘functionarissen’ zijn wel minder gemotiveerd geraakt en hun aanzien en invloed is afgenomen.

Ik maak me sterk dat ze dat salaris nog niet eens het allerergst vinden. Je ziet regelmatig agenten op straat lopen die meer met elkaar bezig zijn dan met hun omgeving. Ze worden soms nageroepen, vaak genegeerd of niet serieus genomen. Er zijn meer beveiligingsmensen in private dienst dan politie-agenten. Hoe wil je agenten weer in een positie krijgen dat burgers accepteren dat ze hun de les mogen lezen? Of dat de politie dingen mag die zij niet mogen, maar die op de een of andere manier bijdragen aan het grote goed (op invalideparkeerplaatsen parkeren, met de surveillancewagen door straten rijden waar auto’s verboden zijn)?

Verbondenheid tussen agenten en hun burgers is de afgelopen jaren door de steeds meer centraal geleide politie-organisatie met zijn systemen uitgehold. Wie weet hoe zijn wijkagent eruit ziet? Laat staan hoe hij heet? – Oh, hebben wij dan een eigen wijkagent?
Agenten komen netto slechts 2 uur per 8-urige werkdag op straat en zijn verder bezig met administratie en andere dingen aan de binnenkant. Ze zijn steeds meer taakuitvoerders geworden, in tegenstelling tot de toestandbewakers met de zorg voor de mensen om hen heen die ze vroeger waren. Meer salaris zou het aanzien versterken, hoor je uit vakbondskringen. Vergeet het maar. Het helpt alleen voor je bestedingsruimte, maar aanzien krijg je alleen van je omgeving.

Geef de agent weer terug aan zijn omgeving en zie dan wat er mogelijk is. Uit de stakingen blijkt hoe goed ze weten waar ze burgers mee kunnen helpen en wat veilig en onveilig is. Laat ze weer de baas en hulp zijn in hun eigen gebied: directer ingrijpen, eigen veiligheidsacties die voortkomen uit het gebied en niet vanuit een prestatie-indicator uit Den Haag. Lokale samenwerking met bewoners, ondernemers, politici zullen sneller tot meer veiligheid, afname van criminaliteit en niet te vergeten: kostenbesparingen leiden. Hoe meer contextgedreven een agent is, des te waardevoller hij is voor zijn omgeving. Zo’n agent is bekend en wordt gekend. Hij zal directer aangesproken én afgerekend worden. Dat kan ook gemakkelijk. Er is werk te over. Laat de omgeving dan ook zijn salaris bepalen: het zal vast stijgen.

Door Imelda Schouten

Column: Verbinding?

Twee en een half jaar was mijn klant, projectleider bij een grote gemeente, met zijn mensen bezig geweest met de voorbereidingen. Er was een uitgebreid kwalitatief onderzoek gehouden. De mensen in de buurt hadden tegen de onderzoekers gezegd dat ze persoonlijk contact wilden met de politiemensen. Dat ze wilden voelen dat de gemeenteambtenaar met ze mee leefde. En dat ze door alle medewerkers aan het project serieus genomen wilden worden.
Tijdens de voorbesprekingen met mijn klant gaf ik aan dat hij met de info uit het onderzoek goud in handen had. “Mensen in de buurt hebben je precies gezegd hoe ze mee willen doen, maak daar gebruik van. Geweldig!” Hij reageerde niet op mijn enthousiaste reactie.
Twee weken later, tijdens een vervolgafspraak, werd ik geconfronteerd met een plan waarin de buurt overstelpt werd met glossy magazines, websites, posters in SMS-taal (om jongeren te werven), met leaflets, ideeënboxen, dvd’s, websites, tasjes, bierviltjes, brochures, phonejuwels en snoepjes in de vorm van het projectlogo. Verbijsterd keek ik mijn klant aan. “Stel dat jij zelf met jouw gezin in deze wijk woont. Hoe zouden jullie dan willen, dat de problemen in de wijk werden aangepakt? Toch niet met brochures, websites, spiegeltjes en kralen?”, probeerde ik nog een keer. Tevergeefs.

In de dagen na dit gesprek, liep ik tegen de drie volgende dingen aan, die mijn ogen nog verder openden:

1. Een kennis van mij (een zelfstandige consultant die problemen bij organisaties oplost) is onlangs getrouwd met een vrouw die in een andere cultuur is opgegroeid. De nieuwe partner kwam over naar Nederland, met haar dochter. Zij en haar dochter en hij met zijn twee zonen uit een eerdere relatie wonen nu samen in zijn inmiddels verbouwde huis. De jongste van de twee zoontjes ken ik goed, die speelt regelmatig met mijn jongen. Het zoontje was bij ons erg openhartig over zijn nieuwe thuissituatie. “Mijn kamer is weg. Die moest ik afstaan aan mijn nieuwe stiefzusje. Mijn stiefmoeder spreekt geen Nederlands, ik versta haar niet. Ons huis is helemaal veranderd en er zijn andere regels. Papa vindt dat ik me beter moet gedragen, en me meer moet aanpassen”. Hij huilde. Ik knuffelde hem maar een keer, zo’n jochie; tien jaar jong. Zijn vader kwam hem ophalen en ik feliciteerde hem met zijn nieuwe huwelijk. Hij vertelde over het onmogelijke gedrag van zijn zoontje. Maar hij had het opgelost! Vader keek trots: hij had een contract met gedragsregels opgesteld, dat hij door zijn zoontje had laten ondertekenen. “Zo doe je dat”, zei hij triomfantelijk.

2. Sinterklaas wordt steeds vaker door mensen ingezet bij de opvoeding, zo las ik laatst in de krant. Een collega had voor haar kind een Sinterklaas ingehuurd. “Een goeie, bij bureau X, duur; maar dan heb je een èchte goeie!” vertelde ze me opgetogen. Het bureau had haar gevraagd of ze nog een recent voorvalletje kon op sturen, dan kon Sint zich beter voorbereiden. Dat had ze gedaan, ze liet het me zien. Meerdere A4-tjes met daarop alle karaktereigenschappen en verbeterpunten die ze wenste voor haar kind.

3. De dochter van een (gescheiden) vriendin heeft wat moeite met Engels en Wiskunde. Ze zit in de tweede van de middelbare school. Ze vraagt vaak of haar moeder haar wil overhoren, want dat vindt ze gezellig. Zo is leren leuker en dus makkelijker, mam,” zegt ze dan. Ze wil er een feestje van maken. Samen doen ze wie het eerst de algebra vergelijking heeft opgelost, of ze maken samen maffe zinnetjes met de nieuwe woordjes, gieren van de lach tot ze alle woordjes kent. Haar cijfers zijn een stuk omhoog gegaan. Haar vader, bij wie ze de helft van de tijd woont, was er erg trots op. “Dat komt,” zei hij glunderend, “door het studieschema dat ik voor haar heb gemaakt. Ze gaat na het eten om zeven uur naar boven, tot half negen. Dat lost alle leerproblemen op.” Mijn vriendin had haar ex meewarig aangekeken, verpletterd door zijn logica die haar ver te boven ging.

Wetenschap, onderzoek, contracten – we zijn er zóveel waarde aan gaan hechten, dat we niet alleen de verbinding met onze medewerkers, medeburgers of klanten dreigen te verliezen maar zelfs die met onze kinderen. Betrokkenheid en liefde worden gesmoord onder een deken van eenzijdig opgelegde regels en contracten. En onder die deken heeft iedereen het ijs- en ijskoud.

Door: Veronica Gieben